Geschiedenis Overzicht
قصص تاريخية
Geschiedenis Overzicht
Martelaren van Gorinchem
In 1572 werden negentien katholieken uit Gorinchem door de watergeuzen in Den Briel vermoord. In de Sint-Niklaaskerk in Brussel herinnert de schrijn van de martelaren van Gorinchem aan deze treurige geschiedenis. In 1675 werden de martelaren zalig verklaard en in 1867 verklaarde paus Pius IX hen heilig.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd geweld tegen de tegenstanders niet geschuwd. De katholieke inquisitie verbrandde ketters op brandstapels. Ook de soldaten van Willem van Oranje rekenden soms hard af met andersgelovigen. In tientallen steden werden de plaatselijke geestelijken gemarteld, door tribunalen veroordeeld en vermoord. Vooral de wreedheid van de geuzenleiders Willem Lumey en Diederik Sonoy kende haast geen grenzen. De aversie tegen de moederkerk uitte zich in pesterij, vernedering, handtastelijkheden en moord.
Overgave
Op 25 juni 1572 zag men in Gorinchem de schepen van de watergeuzen naderen. Claes Pieck, kloosteroverste van het franciscaner mannenklooster liet de nonnen uit het nonnenklooster evacueren naar de buiten Gorinchem gelegen vesting van baljuw Caspar Turck. Hij moedigde andere geestelijken en katholieken aan om naar kloosters in de omgeving te gaan. Zij namen de misbekers en andere waardevolle spullen mee, maar de meeste franciscanen weigerden de stad te verlaten. Ook de pastoors Leonardus van Veghel en Claes Poppel bleven in Gorinchem. Het stadsbestuur besloot geen tegenstand te bieden. Nog dezelfde dag veroverden de geuzen Gorinchem. Een dag later namen de geuzen ook de vesting van Caspar Turck in.
Litanie van de heiligen
De pastoors en de monniken werden gevangengenomen en mishandeld.
De geuzen pasten de werkwijze van de katholieke inquisitie bij ketters toe. Zij wilden dat de katholieke geestelijken hun geloof en trouw aan Rome afzworen. Na enkele dagen werden de gevangenen per boot naar Dordrecht en daarna naar Den Briel gebracht. Op de kade stond een galg, waar de gevangen enkele rondjes omheen moesten lopen terwijl ze het Salve Regina en andere kerkelijke liederen zongen. "Zien jullie de galg," riep Lumey. "Dat is jullie kerkhof en jullie kerk." Ter intimidatie deed de beul alsof hij de galg gereed bracht voor een executie. Hierna ging het in optocht door de straten van Den Briel, waar in het centrum een tweede galg stond opgesteld. Daar moesten de overmeesterde geestelijken het Te Deum en de Litanie van alle Heiligen zingen. Ook de tweede galg werd niet gebruikt. De priesters en de monniken uit Gorinchem werden opgesloten in de gevangenis, waar nog drie katholieken op hun executie wachtten.
Wraak
Inmiddels was de prins van Oranje door een van de geuzenleiders, Marinus Brant, op de hoogte gebracht van de gevangenneming van de katholieken. Op 1 juli 1572 ontvingen de geuzen en kopie van het bericht van Oranje waarin hij de vrijlating van de gevangenen eiste. Het beginsel van gewetensvrijheid zou ook voor de krijgsgevangen moeten gelden, vond de prins. Toen Willem Lumey ontdekte dat hij slechts een afschrift had ontvangen, negeerde hij de opdracht van Willem de Zwijger. Lumey voelde zich beledigd en besloot zich te wreken op de weerlozen. "Geen van hen lijken opvallende persoonlijkheden te zijn geweest, noch in hun prestaties, noch in hun persoonlijke heiligheid, alhoewel verschillenden hun roeping en opdracht gewetensvol en plichtgetrouw vervulden," schreef B.G. Hartman. "Tezamen lijken de negentien martelaren een goede doorsnede van de geestelijkheid van die dagen te vormen."
Executie
De verhoren en pogingen om de vrome gevangenen hun geloof af te laten zweren gingen nog een dag door. De volgende nacht werden ze even buiten Den Briel gebracht, waar de geuzen enkele maanden eerder het klooster Ter Rugge hadden platgebrand. Er stond nog een turfschuur overeind en daar konden de geestelijken aan de balken worden opgehangen. Nicolaas Pieck beklom als eerste de ladder. Hierna volgden de anderen: één voor een. "Heer vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen," zei Govaert van Mervel, een franciscaner priester en koster van het minderbroederklooster in Gorinchem. Hij was een van de oudste en heeft misschien gelijk gehad. De geuzenbeulen lieten zich helemaal gaan. De volgende dag werden de lijken van de martelaren onteerd. Souvenirjagers sloegen hun slag. In de dagen die volgden versierde men hoed of kleding in Den Briel met een hele hand, een vinger, een neus, een oor of een geslachtsdeel van de martelaren.
Relikwieën
Weken later groeven katholieken bij Ter Rugge botresten op. Deze werden jarenlang als relikwieën bewaard in het franciscanenklooster in Brussel. In de negentiende eeuw werd dit klooster afgebroken om plaats te maken voor het Beursgebouw. De in het klooster bewaarde relikwieën van de martelaren werden toen naar de Sint-Niklaaskerk overgebracht. In 1868 kregen de relikwieën van de martelaren van Gorinchem een eerbiedwaardige rustplaats. De uit het Duitse Kempen afkomstige goudsmid Franz Xaver Hellner (1844-1894) maakte hiervoor een prachtige schrijn van verguld koper.
Kanunniken en kathedralen
Bij de bouw van sommige kathedralen speelde de bisschop een bepalende rol, maar meestal waren het de kanunniken die zorgden voor de financiering en de begeleiding van de jarenlange bouw van de kerk. Jean Gimpel besteedde in 'De bouw van een kathedraal' een heel hoofdstuk aan de taak en privileges van de kanunnik en het kapittel, dat in de middeleeuwen een hoofdrol speelde bij de bouw van een kathedraal.
De bouw van een kathedraal
In de middeleeuwen had een kapittel een andere betekenis als tegenwoordig. Het kapittel heeft nu vooral een erefunctie, schreef Gimpel. "In de middeleeuwen was het een college van kanunniken, dat grote voorrechten genoot en dikwijls aan de rechtsmacht van de bisschop onttrokken was." Pas tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) werd de verhouding tussen de kanunniken en de bisschop nauwkeurig omschreven.
Kanunniken waren de bouwheren van de kathedralen. Zij hadden de belofte van gehoorzaamheid en kuisheid afgelegd. Door een besluit van Lodewijk de Vrome verviel de gelofte van armoede. Hierdoor kregen kanunniken levenslang recht op onroerende goederen en mochten ze zelf bepalen aan wie ze hun roerende goederen nalieten. Door dit besluit traden de kanunniken na verloop van tijd uit het gezamenlijke leven: ze kregen een wereldser en een meer individualistisch leven. Kanunniken werden ook niet meer gedwongen te leven in de bisschopsstad. Er waren residente en nonresidente kanunniken, zei Jean Gimpel.
Het kapittel kende een structuur en een groot aantal functies, zoals een kanselier, een schatkistbewaarder en een cantor. Toen de steden in de middeleeuwen begonnen te groeien, stelde men ook meer kanunniken aan. "Langzamerhand wisten de kanunniken hun rechten en privileges te vermeerderen en raakten zij zeer gehecht aan hun gezag, ja zelfs trachtten zij de macht van de bisschoppen te beknotten," schreef Gimpel. Steeds vaker ontstonden juridische geschillen, die meestal in het voordeel van het machtige kapittel beslecht werden.
Kathedralen
Het is daarom niet vreemd dat het machtige kapittel ook de bouw van kathedralen organiseerde. Jean Gimpel trok hier een leuke vergelijking met het heden. Het kapittel trad op als directeur van openbare werken bij de huizen- of stedenbouw. "Problemen van dezelfde orde vroegen om een oplossing: onteigening, financiering, aanbesteding, en er deden zich moeilijkheden voor, die geenszins verschillen van die welke en thans ondervindt bij de uitvoering va grote werken."
De kanunniken stelden tijdens een jaarlijkse vergadering een provisor aan, die toezicht moest houden op de boekhouding en leiding moest geven aan de kerkbouw. De provisor was meestal een kanunnik, maar dat hoefde niet. De vergadering kon ook een leek aanwijzen. "Men koos hem vanwege zijn kennis op het gebied van bouwaangelegenheden of vanwege zijn bekwaamheden als zakenman."
Financiering
De bouw van een kathedraal kostte onnoemelijk veel. De kanunniken zochten steeds naar nieuwe bronnen om door te kunnen gaan met de bouwwerkzaamheden. Jean Gimpel: "De vindingrijkheid waarvan zij in zulke omstandigheden blijk hebben gegeven, steekt die van de ministers van financiën van onze met schuld overladen landen naar de kroon." De biechtvaders moesten de gelovigen er aan herinneren dat oneerlijk verkregen goederen aan de kerk moesten worden afgestaan. Ook legde men soms wat meer agressie ten toon bij kerkcollectes, werden geestelijken die te laat in de mis kwamen beboet en beloofde men vanaf de kansel geestelijke voordelen aan hen die de kerkbouw financierden.
Hiermee waren de mogelijkheden van het kapittel niet uitgeput. Wie in de kerk begraven wilde worden, moest betalen. Een rondreis met relieken was ook een manier om aan geld te komen, maar de verering van deze schatten leidde tot misbruik. Vaak was er twijfel over de herkomst. Het concilie van Lateranen in 1215 bepaalde dat de kerk uitdrukkelijk toestemming moest verlenen voor de verering van een voorwerp. Toch bleven misstanden bestaan: een reepje van het gewaad van de Heilige Maagd of een splinter van het kruis waarop Jezus Christus stierf bleven aantrekkelijke voorwerpen waarmee een kathedraal gefinancierd kon worden.
Berezina 1812
Veldtocht naar Rusland van Napoleon Bonaparte
Van 26 tot 29 november 1812 vond bij de Russische rivier de Berezina een veldslag plaats tijdens de terugtrekking van Napoleon Bonaparte uit Rusland. De Nederlandse kunstschilder Jan Hoynck van Papendrecht (1858-1933) specialiseerde zich in militaire en historische afbeeldingen. Hij legde het tafereel vast voor een schoolplaat. In het leger van Napoleon dienden ook een groot aantal Nederlanders, want ons land was in die jaren in Frans bezit.
Brug bij Berezina
Bij de Berezina construeerde Jean-Baptiste Eblé onder moeilijke omstandigheden met vierhonderd pontonniers een brug over het ijskoude rivierwater. Zijn eenheid bestond vooral uit Nederlanders. De brug werd vier meter breed en kreeg een lengte van honderd meter. Talloze Nederlanders verloren hierbij hun leven. Zij werden meegesleurd door de sterke stroming of bezweken aan onderkoeling. Nederlandse troepen dekten de overgang van de Grande Armée van Napoleon. Slechts enkele pontonniers, zoals kapitein George Diederich Benthien, overleefden de aanval van de Russen op de brug bij Berezina. In de ochtend van 29 november gaf Jean-Baptiste Eblé opdracht om de brug te vernietigen.
Echec
Napoleon Bonaparte vervolgde zijn terugtocht met een schamel restant van zijn leger. Volgens historici verloren de Fransen in drie dagen tijd 25.000 man. Aan Russische zijde waren 15.000 doden te betreuren. Op de terugtocht zouden nog duizenden soldaten door uitputting of bevriezing om het leven komen.
"De keizer is op weg naar Parijs en heeft zich nooit beter gevoeld," schreef het Franse staatsblad 'Le Moniteur'. Uiteraard maakte deze krant geen melding van het grote echec van de Veldtocht van Napoleon naar Rusland. Van het enorme Franse leger van bijna 700.000 soldaten overleefde slechts 20.000 man. De Pruisische generaal en historicus Carl von Clausewitz roemde later de militaire vaardigheden van het Franse leger, die het zelfs onder al deze rampspoed niet totaal had begeven.
Veldtocht naar Rusland
De Veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812 was een keerpunt. Zijn Grande Armée werd voor een belangrijk deel vernietigd en hij slaagde er later niet meer in om zijn leger opnieuw op te bouwen. Napoleon werd in 1813 door het coalitieleger van Rusland, Oostenrijk, Pruisen en Zweden bij Leipzig verslagen. De Slag bij Leipzig was de grootste veldslag in Europa voor de Eerste Wereldoorlog. Bij deze strijd waren meer dan 500.000 soldaten betrokken. Napoleon keerde, achtervolgd door het coalitieleger, terug naar Frankrijk, waar hij tot aftreden werd gedwongen. De keizer werd verbannen naar Elba.
Hertog van Alva in de Lage Landen
Op deze prent uit 1616 zien we hoe een Spaanse soldaat met een dolk een Hollandse meid bedreigde. Op de achtergrond tekende Johannes Gysius enkele verschrikkingen van de Tachtigjarige Oorlog: een galg, een onthoofding en een ketterverbranding. Een priester kijkt toe hoe de ketters verbranden op de vuurstapel. Filips II vond dat een harde lijn gevolgd moest worden. In november 1566 stelde hij de hertog van Alva aan als landvoogd in de Nederlanden om de opstand in de Lage Landen te beteugelen.
List
De hertog van Alva kwam in augustus 1567 in Brussel aan. Alva centraliseerde het bestuur en begon direct met het straffen van opstandelingen. Alleen het katholieke geloof mocht beleden worden. In sommige bisdommen stelde hij nieuwe bisschoppen aan die harder zouden optreden tegen ketters. Hij nodigde de edelen in de opstandige provincies uit voor een gesprek. Niet alle edelen begrepen dat dit een list was. Egmont en Horne gingen naar het hof in Brussel en werden gevangengenomen. Zij werden op beschuldiging van hoogverraad door de Raad van Beroerten ter dood veroordeeld. Egmont en Horne werden op 5 juni 1568 op de Grote Markt van Brussel onthoofd.
Eerste veldslagen
De onthoofding van Egmont en Horne zorgde voor grote onrust in de opstandige provincies. Willem van Oranje was bij verstek veroordeeld door de Raad van Beroerte. De stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht probeerde Alva te verdrijven. In de Slag bij Jemmingen werd Lodewijk van Nassau verslagen. Na de nederlaag van zijn broer deed Willem van Oranje in oktober 1568 nog een inval, maar ook deze mislukte jammerlijk. Willem van Oranje verloor eind oktober de Slag bij Geldenaken. Anton van Bombergen en drieduizend andere opstandelingen van Oranje vonden de dood. Willem trok zich na deze veldslag terug op de Dillenburg in Nassau.
Tiende penning
Koning Filips II wilde dat de kosten van het bestuur en de verdediging van kerk en staat in de Nederlanden door de bevolking zelf gedragen werd. Alva voerde daarvoor nieuwe belastingen in, zoals de Honderdste Penning, de Twintigste Penning en de Tiende Penning. Vooral deze laatste belasting uit 1569 wekte veel weerstand op. De burgers moesten tien procent van de verkopen van roerende goederen aan Alva afstaan. Door deze belastingheffing steeg de prijs van eten, drinken en kleding en leed de concurrentiepositie van de Hollandse handelsnatie schade.
Watergeuzen
Willem van Oranje kreeg nu hulp uit onverwachte hoek. De watergeuzen, eigenlijk zeerovers, schaarden zich achter Oranje. Zij verzorgden de bevoorrading van de troepen tijdens de Slag bij Heiligerlee. Alva zag de watergeuzen als een groot gevaar en gaf opdracht om schepen uit te rusten om hen aan te vallen. In juli 1568 vond de Zeeslag op de Eems plaats. Het was de eerste zeeslag tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
De watergeuzen werden geholpen door koningin Elizabeth I van Engeland. De Hollandse geuzen mochten in de Engelse havens reparaties uitvoeren en hun schepen bevoorraden. In het voorjaar van 1571 plunderden de geuzen Monnickendam en Schellingwoude en stuurde Alva schepen naar de watergeuzen. Hij versloeg de zeemacht van Oranje bij Emden, maar een groot deel van de geuzenvloot vond een veilig heenkomen naar Dover.
Korte tijd later wilde Engeland de relatie met Spanje verbeteren. Zij stuurden de geuzen weg uit de Britse havens. Een van de gevolgen hiervan was de inname van Den Briel door de watergeuzen op 1 april 1572. Onder aanvoering van Lumey en Bloys van Treslong werd de stad vrij gemakkelijk ingenomen. Deze overwinning markeert het begin van de opstand in de Nederlanden.
Terreur
Vijf dagen later viel ook Vlissingen in handen van de opstandelingen. Het verlies van deze belangrijke havenstad was een grotere tegenslag voor hertog van Alva. Enkele dagen later deed Willem van Oranje een oproep om in verzet te komen tegen Alva. De meeste steden in Holland en Zeeland sloten zich aan bij de opstand van Oranje. Alva ging in de tegenaanval. Mechelen, Zutphen en Naarden werden met harde hand heroverd. Het Spaanse leger richtte grote bloedbaden aan. Zware mishandeling, moord, verkrachting en brandstichting behoorden tot de standaard strijdwijze. Het Bloedbad van Naarden vormde een dieptepunt: slechts zestig inwoners overleefden de slachtpartij. Hierna belegerden de Spanjaarden Haarlem. Door de terreur van Alva keerden een aantal steden zich af van de opstandelingen.
Eerste Vrije Statenvergadering
In juli 1572 vond in de refter van het Augustijnenklooster in Dordrecht de Eerste Vrije Statenvergadering van Holland en West-Friesland plaats. De vergadering werd namens Willem van Oranje geleid door Filips van Marnix van Sint-Allegond. De watergeuzen werden door de heer van Lumey vertegenwoordigd. Tijdens deze vergadering sprak men zich uit tegen de Spaanse overheersing. Willem van Oranje werd aangesteld als rechtmatige stadhouder en op diens verzoek besloot men tot vrijheid van godsdienst. Zij bleven koning Filips II zien als koning. De steden waren vooral tegen het beleid van de hertog van Alva. Pas in 1581 'verliet' men de Spaanse koning.
De harde lijn van Alva werkte averechts, zag koning Filips II nu ook. De opstand was niet neergeslagen, maar in een grote opstand ontaard. Alva werd teruggeroepen en in oktober 1573 vervangen door Luis de Requesens.
Margaretha van Oostenrijk
Maximiliaan van Oostenrijk nam na de dood van Filips in 1506 voor de tweede keer het regentschap van de Nederlanden op zich, nu voor Karel V, de oudste zoon van Filips en Johanna. Filips overleed onverwacht jong na een partijtje kaatsen in Burgos. Johanna verviel tot waanzin, dwaalde radeloos van verdriet met het gebalsemde lichaam van haar echtgenoot door Spanje en kreeg daardoor de bijnaam Johanna de Waanzinnige. Maximiliaan droeg zijn taak in 1507 over aan zijn dochter Margaretha, die net haar hertog Filibert II van Savoye had verloren. De voornaamste tegenstander van Margaretha in de Nederlanden was Karel van Gelre.
De aandacht van de Duitse keizer werd opgeëist door de strijd tegen de Turken en andere problemen. Toen hertogin Margaretha van Oostenrijk terugkeerde in de Nederlanden na de dood van Filibert, droeg hij zijn regentschap aan haar over. Tijdens haar regentschap in de Nederlanden kreeg ook Margaretha te maken met vijandigheden. Gelre bedreigde de belangen van de Habsburgers. Margaretha wilde militair ingrijpen in de Nederlanden en dit betekende een bedreiging voor de handel en nijverheid. De oorlog zou bovendien veel geld kosten en dit kon alleen met zware financiële offers van de bevolking opgebracht kunnen worden. Karel van Gelre maakte daar misbruik van en voerde de strijd van Gelre tegen de Habsburgers op. Tijdens het regentschap van Margaretha van Oostenrijk plunderde hij Brabant, Holland en Overijssel.
Karel van Gelre
Karel van Gelre (1467-1538) die ook wel Karel van Egmont wordt genoemd, was hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Als jongeman vocht hij in het leger van Maximiliaan van Oostenrijk tegen de opstandige Vlaamse steden en tegen de Fransen. Karel werd door het leger van Karel de Stoute uit Nijmegen als gijzelaar meegenomen naar het Bourgondische hof, waar hij zich tegen de Bourgondiërs keerde. Karel van Gelre werd na de dood van de Franse koning Karel de Stoute vrijgekocht door zijn familie, keerde terug naar Gelre en aanvaarde daar in 1492 het bestuur over het hertogdom. Op het hoogtepunt bestond zijn gebied uit Gelre, het graafschap Zutphen, Overrijssel, Drenthe, Friesland en een groot deel van Groningen.
Maarten van Rossum
Gelre bleef zich verzetten tegen de Habsburgers. Dankzij de nietsontziende manier waarop zijn legeraanvoerder Maarten van Rossum oorlog voerde kon hij zijn rijk langzaam uitbreiden. Margaretha kreeg slechts af en toe toestemming van de Staten Generaal om belasting te heffen en kon zich geen groot leger permiteren. Hierdoor werd zij menigmaal gedwongen in te stemmen met ongunstige verdragen met Gelre. Bovendien waren er problemen in het noorden. Friesland en Groningen bleven zich verzetten tegen het strenge bestuur. De noorderlingen kregen hulp van Gelre. In 1514 viel Karel van Gelre met een leger Friesland binnen. De daar door Filips de Schone met het bestuur belaste hertog van Saksen vluchtte naar Brussel en droeg zijn rechten op Friesland over aan Karel V.
Blaken en branden
Gelre veroverde onder meer de steden Arnhem en Rhenen. "Blaken en branden is het sieraad van de oorlog," zei Maarten van Rossum. Hij werd omstreeks 1524 door Karel van Gelre bevorderd tot veldmaarschalk. Afschrikking was een belangrijk onderdeel van zijn strijdmethode. Drie jaar later veroverde hij Utrecht en trok hij plunderend in de richting van Den Haag. De latere hofstad moest een forse afkoopsom betalen om erger te voorkomen. Nadat Maarten zijn financiële vergoeding had ontvangen, nam hij een groot aantal voorname burgers uit Den Haag als gijzelaar mee naar Utrecht en Arnhem. Deze gijzelaars werden pas vrijgelaten nadat de familie losgeld had betaald. De boodschap was duidelijk: met Gelre viel niet te spotten.
Karel V
Karel V kreeg een uitstekende opvoeding van zijn tante. Hij had veel extra aandacht nodig, want Karel was een tengere knaap met een zwakke gezondheid. Door ziekte moesten zijn lessen regelmatig onderbroken worden. Hij was slechts matig begaafd, schrijven de historici. Karel leerde langzaam en sprak lispelend en stotterend. Zijn Leuvense leermeester Adriaan Florisz, later de eerste en voorlopig laatste Nederlandse paus, leerde hem goed Frans, maar Nederlands kon Karel alleen verstaan. Hij had ook enige kennis van het Latijn, maar begreep en sprak vrijwel geen Duits, Spaans en Italiaans. Op 5 januari 1515 kwam er een eind aan het eerste regentschap van Margaretha van Oostenrijk. Karel V werd tijdens een plechtige zitting van de Staten-Generaal meerderjarig verklaard. De Habsburgse vorst werd eerst erkend door Brabant, later volgden ook Vlaanderen, Zeeland, Holland, Henegouwen en Namen.
Margretha
Margaretha leefde na de troonsbestijging van Karel V enige tijd teruggetrokken. Toen Karel V zich concentreerde op Spanje en Italië was hij lange tijd afwezig. Margaretha werd voor een tweede keer belast met de regering over de Nederlanden. Het grootste succes van de regentes was de benoeming van Karel V tot keizer in 1519. Ook stond Margaretha met Louise van Savoye aan de basis van een vredesverdrag tussen Frankrijk en de Habsburgers. Door deze Damesvrede van Kamerijk in 1529 kwam er een einde aan de Italiaanse Oorlogen.
Rust en welvaart
De regeringsperiode van Margaretha van Oostenrijk wordt beschouwd als een tijd van relatieve rust en welvaart in de Nederlanden. Tijdens haar bewind vonden wel de eerste executies van protestanten plaats. Jan de Bakker uit Woerden werd in 1525 in Den Haag in haar aanwezigheid op de brandstapel ter dood gebracht. Ook de jarenlange strijd met Gelre, die pas in 1528 werd beëindigd met de Vrede van Gorkum, was een smet op haar blazoen. Het opstandige hertogdom behield tot de dood van Karel van Gelre in 1538 zijn zelfstandigheid en werd officieel pas in 1543 definitief onder Habsburgs gezag geplaatst.
Overlijden Margaretha
Vanwege een slepende beenkwaal droeg Margaretha in 1530 haar bestuurstaken over aan de graaf van Hoogstraten, Antoon I van Lalaing. Zij overleed op 1 december 1530 in Mechelen. Margaretha van Oostenrijk kreeg haar laatste rustplaats in Brou bij Bourg-en-Bresse aan de voet van het Juragebergte. Zij ligt daar in de kerk die zij voor Filibert II van Savoye verfraaide. Karel V benoemde zijn zuster Maria van Hongarije als haar opvolgster. Omdat Maria weinig ervaring had, liet Karel haar bijstaan door de Raad van State, de Geheime Raad en de Raad van Financiën.
Excessen in Nederlands-Indië
Indië verloren, rampspoed geboren
Nederlandse soldaten pleegden grove mensenschendingen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. Zo werd in augustus 1947 de kampong Pakisadji in brand gestoken en werden in november tijdens een treintransport 46 Indonesische gevangenen omgebracht.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië bezet door Japan. Na de oorlog eisten de Nederlanders Indië terug, maar Soekarno (1901-1970) had inmiddels van de gelegenheid gebruik gemaakt om zich in augustus 1945 te laten uitroepen tot president van de onafhankelijke republiek Indonesië. De Nederlandse regering wilde Indië niet loslaten: "Indië verloren, rampspoed geboren." Men plaatste het economische belang van Nederland boven dat van de bewoners in de 'Gordel van Smaragd'.
Koloniale politiek
Niet iedereen kon zich vinden in het regeringsstandpunt. In januari 1946 schreef publicist en politicus Jacques de Kadt een open brief aan minister Logeman. Hij vond dat Nederland haar koloniale politiek moest opgeven. De bevolking van Nederlands-Indië wilde niet meer overheerst worden door de Nederlanders: "Want dit, excellentie, wil ik hier uitspreken - al weet ik wel dat men ook dit eerst geloven zal als het te laat is, en als deze waarschuwing gebleken zal zijn even juist te zijn als die andere waarschuwingen die ik heb gedaan en die men niet ernstig heeft genomen - het volk hier zal vechten en blijven vechten, en Soerabaja en tal van andere plaatsen hebben bewezen dat er ook in dit opzicht iets veranderd is en dat er hier tallozen zijn die het 'vrijheid of dood' letterlijk opvatten."
Oorlog in de kolonie
De nationalisten verwierpen een gedeeltelijke onafhankelijkheid, waarna in juli 1947 een openlijke oorlog uitbrak. Het Nederlandse leger bezette de republikeinse hoofdstad Jogjakarta en nam Soekarno en andere nationalistische leiders gevangen. Onder druk van de Verenigde Naties en de publieke opinie in eigen land liet het Nederlandse leger de leiders vrij. Er kwam een rondetafelconferentie in Den Haag die Indonesië onafhankelijkheid verleende. De republiek Indonesië werd officieel uitgeroepen op 17 augustus 1950. Soekarno werd de eerste president. Zijn bewind leidde tot binnenlandse opstanden. Ambitieuze plannen leidden tot economische rampspoed. In 1957 werd het parlement naar huis gestuurd. Oppositiepartijen werden verboden. De Nederlandse bezittingen werden genationaliseerd. Veel buitenlanders verlieten het land en de export liep vast. In 1959 voerde Soekarno de geleide economie in.
Excessen
Later zou blijken dat soldaten van het Nederlandse leger grove mensenschendingen pleegden. Zo werd in augustus 1947 de kampong Pakisadji in brand gestoken en werden in november tijdens een treintransport 46 Indonesische gevangenen omgebracht. Over de excessen van het Nederlandse leger werd lang gezwegen. Men kon het zich misschien niet voorstellen dat 'onze jongens' zich zo beestachtig gedroegen op vreemde bodem.
Aan het einde van de jaren veertig verschenen er wel enkele kleine krantenberichten. In februari 1949 publiceerde de Groene Amsterdammer een brief van een officier aan zijn vrienden in Nederland, waarin hij vertelde over het wangedrag van het Korps Speciale Troepen bij Djokjakarta. De Nederlandse regering stuurde de onderzoekers Van Rij en Stam naar Nederlands-Indië, maar zij konden hun onderzoek niet afmaken. Twee maanden later werden zij vanwege de soevereiniteitsoverdracht teruggeroepen.
Coördinatiegroep Indonesië
Pas na een geruchtmakend televisie-interview in 1969 ontstond er belangstelling voor de excessen. "Een voorbeeld - we kregen krijgsgevangenen en die werden meerdere malen neergeschoten, waarbij dan de kreet was: 'Ga jij maar pissen', waarop de mensen zich omdraaiden en in de rug neergeschoten werden," vertelde Joop Hueting in januari 1969 in het VARA-programma Achter het Nieuws. Er verschenen nu honderden artikelen in de Nederlandse dagbladen en de regering liet een archiefonderzoek uitvoeren naar de oorlogsmisdaden. De Coördinatiegroep Indonesië 1945-1950 begon met haar werkzaamheden. Cees Fasseur werd secretaris van deze commissie: "Ik kwam in die commissie terecht met een aantal ambtenaren van andere departementen: Buitenlandse Zaken, Onderwijs, Defensie, Binnenlandse Zaken, en tot mijn verrassing bleek dat die allemaal geselecteerd waren op hun Indische achtergrond," zei Fasseur later. "Ze waren allemaal in Indië geweest als ambtenaar of militair en ze hadden eigenlijk helemaal geen zin in dat onderzoek, ze vonden het bijna een aantasting van hun eigen eer en goede naam."
Onvoldoende ingegrepen
Het onderzoek werd drie maanden later, op 2 juni 1969, gepresenteerd, maar op die dag was er vooral aandacht voor een opstand in Willemstad op Curaçao, waar sprake was van brandstichting en plundering. Het resultaat van het onderzoek naar de misdragingen kreeg hierdoor te weinig aandacht. Een maand later vond in de Tweede Kamer een debat plaats. Joop den Uyl wilde een parlementaire enquête, maar daar voelde men niets voor.
Lou de Jong bracht de gebeurtenissen in 1988 weer onder de aandacht, toen zijn laatste deel van de Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog verscheen. In het twaalfde deel, de epiloog, behandelde hij de periode 45-50, inclusief de excessen in Indonesië. De Jong velde een hard oordeel over de oorlogsmisdaden. De historicus bekritiseerde ook de Nederlandse regering: "Van háár ging de opdracht uit om de Republiek Indonesië te bedwingen, dat wil in Nederlands perspectief zeggen een gewapende opstand neer te slaan, en zij wist na enige tijd dat dit bedwingen gepaard ging met excessen en zij heeft, toen zij dat wist, onvoldoende ingegrepen."
Congres van Wenen
Na de val van Napoleon Bonaparte in 1814 organiseerden de overwinnaars in Wenen een congres voor de herordening van Europa. Het doel van deze bijeenkomst was de staatkundige herordening en de institutionele reconstructie van Europa. Tijdens het Congres van Wenen kreeg Nederland de huidige landen België en Luxemburg toegewezen.
Op de prent van Jean Baptiste Isabey zien we de minister van Oostenrijk in een dominerende rol. Klemens von Metternich wijst naar de papieren die de Portugese gedelegeerde in handen houdt. Von Metternich had een grote invloed op het verloop van de besprekingen die in het najaar van 1814 na de val van Napoleon was begonnen. Het congres eindigde op 9 juni 1815 met het voorlezen van de besluiten.
Congres in Wenen
De onderhandelingen duurden lang. Dat kwam door tegengestelde belangen en een steeds veranderende militaire situatie. Er was wederzijds wantrouwen tussen Engeland en Rusland. De onderhandelaars merkten bovendien dat er grote rivaliteit bestond tussen Pruisen en Oostenrijk.
Volgens enkele deelnemers werden de besluiten na verloop van tijd steeds willekeuriger. "Wij ronden nu de treurige zaken af," schreef Emmerich Joseph von Dalberg, een Duitse diplomaat in Franse dienst. "Het resultaat van dit alles kon niet kleingeestiger zijn." Napoleon ontsnapte tien maanden na zijn verbanning naar Elba, een eilandje bij Italië. De onderhandelaars kregen nu haast. Congressecretaris Friedrich von Gentz moest snel een verslag van het congres opstellen. Hij schreef een slotakte met 121 artikelen, dat alle besluiten en overeenkomsten vanaf het begin van het congres tot juni 1815 noemde. Deze akte werd op 9 juni in de ontvangstzaal van de Hofburg in Wenen voorgelezen. De ondertekening vond plaats op 26 juni.
Slag bij Waterloo
Na zijn ontsnapping van Elba kreeg Napoleon in korte tijd weer veel volgers. Zijn mars van honderd dagen eindigde op 18 juni 1815 bij Waterloo. In dit Belgische plaatsje werd hij definitief verslagen door het coalitieleger van Britten en Nederlanders onder leiding van de Britse bevelhebber Arthur Wellesley, de hertog van Wellington. Zij werden geholpen door een leger uit Hannover en Pruisen. Deze Duitse soldaten werden aangevoerd door Pruisische generaal Gebhard Leberecht von Blücher. De Nederlandse legereenheid werd bij Quatre Bras, het kruispunt van de wegen Nijvel-Namen en Charleroi-Brussel, geleid door de prins van Oranje, de latere koning Willem II. De Oranjeprins raakte bij Eigenbrakel gewond aan zijn schouder. Zijn vader, koning Willem I, liet enkele jaren later de Leeuw van Waterloo op de plaats waar dit gebeurde oprichten. Het monument toont een reusachtige Nederlandse Leeuw, die op een kunstmatige 45 meter hoge heuvel richting Frankrijk kijkt.
De Slag bij Waterloo maakte definitief een einde aan de rol van Napoleon Bonaparte in Europa. Na de Slag bij Waterloo vroeg Napoleon politiek asiel aan bij de Engelsen. De Engelsen verbanden de Franse krijgsheer naar het verre Sint-Helena, een klein eiland in de Atlantische Oceaan bij Zuid-Afrika, waar hij op 5 mei 1821 overleed.
Monarchie
Het Congres van Wenen was in de eerste plaats een afrekening met Frankrijk. De overwinnaars wilden vooral de verworvenheden van de Franse Revolutie terugdraaien. Zij voelden niet voor volksvertegenwoordigingen. Men koos daarom voor het herstel en de invoering, zoals in Nederland, van de vorstenhuizen. Een van de gevolgen van het Congres van Wenen voor Nederland was de vereniging van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Hierdoor werd de voor Londen concurrerende haven Antwerpen uit Franse handen gehouden en ontstond een kleine bufferstaat ten noorden van Frankrijk. Oostenrijk kreeg als compensatie voor de Zuidelijke Nederlanden gebieden aan de Adriatische Zee toegewezen. Pruisen moest toekomstige aspiraties van Frankrijk beteugelen en kreeg de noordelijke delen van Saksen, Westfalen en bijna de hele linker Rijnoever. Pruisen droeg de voormalige Kleefse enclaves (de Liemers en de Over-Betuwe) over aan Nederland. De resterende Duitse staten werden verenigd in de Duitse Bond met een Bondsdag in Frankfurt am Main. Hierin bleven de Duitse staten vooralsnog vrijwel autonoom bleven.
België en Luxemburg
Op verzoek van koning Willem I werden de belangen van de Nassause erflanden behartigd door Hans Christoph Ernst von Gagern. Hij moest er voor zorgen dat het Koninkrijk der Nederland zo groot zou worden dat de Duitse gebieden van Nassau aansluiting zouden krijgen met het koninkrijk. De voorstellen van Von Gagern stuitten op verzet van Pruisen. Er kwam een compromis tot stand, waarbij de Oranjes het groothertogdom Luxemburg kregen in ruil voor de Nassause erflanden. Luxemburg kreeg een aparte status. Het hertogdom werd niet rechtstreeks vanuit het koninkrijk Nederland geregeerd. Koning Willem I werd wel de eerste groothertog van Luxemburg. Op oude kaarten is te zien dat het hertogdom ligt ingeklemd tussen Frankrijk, Duitsland en Nederland. U ziet op deze oude kaarten ook dat de vorm van Luxemburg anders is dan nu het geval is, want de grenzen binnen Europa werden later in de negentiende eeuw nog herhaalde malen aangepast. Koning Willem I raakte al snel uit de gratie in de zuidelijke provincies. Na een revolutie in 1830 werd België een zelfstandige staat met Leopold van Saksen-Coburg als koning. In 1839 werd het westelijke Franstalige deel van Luxemburg aan België toegewezen en na de dood van de Nederlandse koning Willem III koos Luxemburg voor een andere dynastie, want het erkende nog geen vrouwelijke erfopvolgers.
Jan van Speijk
De Nederlandse commandant van een kanonneerboot liet zijn schip op 5 februari 1831 tijdens de Belgische Opstand ontploffen. "Dan liever de lucht in," zou Jan van Speijk gezegd hebben, voordat hij zijn sigaar in het buskruit stak. Een scheepsjongen die bij hem stond, waarschuwde anderen en sprong overboord. Hij overleefde deze opmerkelijke scheepsramp met twee andere zeelieden: 28 van de 31 bemanningsleden en een onbekend gebleven aantal Antwerpenaars verloren het leven.
De zelfmoordenaar Jan van Speijk was op slag held. De resten van zijn lichaam werden bij elkaar gezocht en naar Nederland gebracht. Het jonge koninkrijk had een nieuwe held. Er ontstond een levendige belangstelling in gedenkproducten.
Ontploffing
Was Jan van Speijk geestesziek? Zijn held was Reinier Claeszen die in 1606 zijn schip had laten ontploffen om het uit Spaanse handen te houden. In december 1830 schreef hij een brief aan zijn nicht waarin hij zijn daad min of meer aankondigde: "dat eerder nog boot en kruit en mij de lucht in gaat dan immer een infame Brabander te worden of het vaartuig over te geven."
Tijdens de Belgische Opstand was hij commandant van een kanonneerboot waarmee hij alle schepen moest controleren die op de Schelde van en naar de haven van Antwerpen voeren. Op 5 februari 1831 dreef zijn schip door een harde noordwestenwind naar de oever, waar een woedende groep Antwerpse arbeiders op zijn schip sprong en de vlag uit de mast haalde. Van Speijk ging naar het ruim en bracht met zijn sigaar het buskruit tot ontploffing.
Begrafenis
De resten van zijn lichaam en kleding werden door de Antwerpse autoriteiten overgedragen aan de Nederlanders. Het vaatje met de overblijfselen werden per postschuit naar Amsterdam gevaren. In de hoofdstad betoonden de koning en de kroonprins hun respect, voordat de lichaamsdelen een tijdelijk graf kregen in de Oosterkerk.
Bij de herbegrafenis op 4 mei 1832 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam bleek de hysterie nog niet te zijn verdwenen. Tienduizenden kwamen kijken naar de laatste tocht van Jan van Speijk. De kist werd in een zwarte sloep met zwarte vlag in top door dertig roeiers van de Rijkswerf naar de Dam gevaren. Bij het burgerweeshuis werd nog even gestopt. Er werd een gedenksteen geplaatst en de weeskinderen zongen een rouwlied.
Monument
In de Nieuwe Kerk was achter het monument voor Michiel de Ruyter een passend gedenkteken voor de commandant van de kanonneerboot opgericht, dat was bekostigd met de opbrengst van een loterij. Een koor zong een patriottisch loflied op muziek van Johannes van Bree en de burgemeester hield een toespraak. Kunstenaars brachten de patriottische daad in beeld en schrijvers beschreven de daad in beeldende en lofrijke taal. Door de algemene hysterie in het land ontstond er een levendige handel in memorabilia. Deze borden, kopjes, schotels, pijpen, snuif- en tabaksdozen, zegelringen en wandelstokken werden als relikwieën in musea opgeslagen.
Slag bij Quatre Bras
De hertogin van Richmond organiseerde aan de vooravond van de Slag bij Waterloo in 1815 een bal in Brussel, waar op drie generaals na, alle hoge officieren in Wellingtons leger present waren. Terwijl de Engelsen het feest van de hertogin bezochten, waakten de Nederlandse troepen onder leiding van de generaals Hendrik George de Perponcher en Jean Victor de Constant Rebecque veertig kilometer zuidelijker een strategisch gelegen kruispunt. Bij Quatre Bras kruisten de wegen Nijvel-Namen en Charleroi-Brussel.
Maarschalk Michel Ney stuitte op 16 juni 1815 bij Quatre Bras op de Nederlandse verdedigingslinie. Bij Quatre Bras streden de geallieerde troepen tegen een te voorzichtige Ney. Toen de Franse maarschalk de aanval uiteindelijk doorzette, waren de meeste geallieerde soldaten al ontkomen. Historici zeggen dat de prins van Oranje, de latere koning Willem II, zijn bijnaam 'Held van Quatre Bras' echt verdiend heeft.
Waarschuwing
Eerder die ochtend had prins Willem, die destijds nog Guillot werd genoemd, een inspectie uitgevoerd in de grensstreek met Frankrijk. Hij bezocht de cavaleriebrigade van Jean Baptiste van Merlen bij Saint-Symphorien. Hier hoorde de prins dat de Fransen een aanval op de Pruisen wilden plaatsen. Hij ging met deze boodschap naar Wellington in Brussel, maar deze wilde niet naar hem luisteren. Het feest ging voor.
Aanval van Ney
De Britse bevelhebber Arthur Wellesley, de hertog van Wellington, voerde een leger aan dat bestond uit soldaten uit Groot-Brittannië, Oostenrijk, Pruisen, Nederland, Zweden en enkele kleine Duitse vorstendommen. Rond middernacht kwam een Britse boodschapper, kapitein Webster, de feestvreugde verstoren met het bericht dat Michel Ney bij Quatre Bras stond. Wellington reageerde hier wel op. Hij deelde orders uit aan zijn bevelhebbers en stuurde de prins van Oranje naar zijn legereenheid. Onderweg beval Willem aan Jean Victor de Constant Rebecque om met de troepen naar het kruispunt bij Quatre Bras te marcheren.
Initiatief
Tegen Wellingtons orders in nam de Nederlandse legerleiding het initiatief om de hele eenheid van Hendrik George de Perponcher bij Quatre Bras te posteren. Willem liet de divisie van De Perponcher de beschutte posities innemen bij het Bos van Bossu en de heuvels in de nabijheid hiervan. Dit was een handige tactische zet van de prins en zijn generaals. Hierdoor kon Michel Ney de kracht van zijn opponent niet snel schatten en leek het of hij tegenover een overmacht stond.
Uitstel
Michel Ney kreeg van Napoleon opdracht om voorwaarts te trekken naar Quatre Bras en daar te wachten op nieuwe orders, maar de maarschalk stelde de opmars uit. Hij vertrouwde het niet, dacht aan een valstrik en wilde pas aanvallen als hij meer soldaten tot zijn beschikking had.
Ook de prins van Oranje had zorgen. Toen Willem bij Quatre Bras aankwam zag hij dat de Franse overmacht groot zou zijn. Hij vroeg om versterkingen. De cavaleriebrigade van Jean Baptiste van Merlen werd opgetrommeld. Willem gaf ook aanwijzingen voor de opstelling van de Nederlandse divisie van generaal David Hendrik Chassé en de Britse divisie van generaal Charles Alten op de heuvels bij Nijvel.
Beschieting
De Franse aanval begon om twee uur in de middag met een zware beschieting. Op de Nederlandse linkerflank moest men al snel terugtrekken. Het zwaartepunt van de Nederlandse verdediging was bij de boerderij Gémioncourt, maar de Fransen rukten steeds verder op en de Nederlanders trokken zich terug. De situatie zag er rampzalig uit. Het bataljon van de 27e Jagers werd verrast en moet zich overgeven aan de Franse cavaleristen.
Versterkingen
Het 6e Regiment Huzaren van Boreel voerde een aanval op de Franse cavalerie uit, maar deze poging mislukte. Het regiment van luitenant-kolonel Edouard De Mercx voerde enkele succesvolle charges uit. De door Wellington gestuurde versterkingen uit Brussel hadden inmiddels hun positie ingenomen. De eenheid van De Mercx werd door de Schotse Highlanders onder vuur genomen, toen het zich terugtrok. Het groengele uniform van de dragonders leek veel op het tenue van de Franse jagers te paard. Een bloedige vergissing: een veertigtal doden en gewonden.
Terugtrekking
De brigade van Jean Baptiste van Merlen trok zich na de cavalerieaanvallen ten noorden van Quatre Bras terug. Ook de brigade van Willem Frederik van Bylandt werd door de Fransen ten noorden van het kruispunt teruggedrongen. De Franse generaal Foys zette nu de aanval in op de zuidrand van het Bos van Bossu, waar zij de infanterie van kolonel Karel Bernhard van Saksen-Weimar-Eisenach tot een terugtocht dwongen. Zijn eenheid leed slechts kleine verliezen. Hij trok zich terug uit het bos, omdat vechten in deze zware begroeiing onmogelijk was. Bovendien betwijfelde hij of zijn flank wel werd gedekt door de troepen van Van Bylandt. De Nederlanders speelden nu geen rol meer in de Slag bij Quatre Bras.
Brunswijk
Om halfvier in de middag ontving Michel Ney de opdracht om de Pruisen bij Ligny in de rechterflank aan te vallen. Daar raakte het Franse leger slaags met de eenheden van Frederik Willem van Brunswijk-Lüneburg-Oels. De hertog van Brunswijk voerde persoonlijk enkele charges aan. Hierbij werd de Pruisische legerleider door een kogel getroffen. Hij overleed op het slachtveld aan deze verwonding. Gebhard Leberecht von Blücher had meer geluk. Hij werd overreden door zijn eigen cavalerie en lag enkele uren onder zijn dode paard.
Ondertussen arriveerden steeds meer geallieerde versterkingen. Wellington besloot tot hergroepering bij Waterloo. Daar werd Napoleon op 18 juni 1815 definitief verslagen.
Napoleon over Quatre Bras
Napoleon schreef later zeer positief over de Nederlandse bijdrage aan de Slag bij Quatre Bras. "Zonder de heldhaftige vastberadenheid van de prins van Oranje, die met enkele manschappen gedurfd heeft om zijn positie bij Quatre Bras in te nemen, had ik het Engelse leger zonder slag of stoot overwonnen." Zonder de inbreng van de prins van Oranje zou hij het geallieerde leger hebben vernietigd, meende Napoleon. "De prins van Oranje heeft op die dag het bewijs geleverd dat hij een geboren militair is. Alle eer van deze campagne komt hem toe. Zonder hem zou het Engelse leger verslagen zijn zonder slag geleverd te hebben en had Blücher pas aan de andere kant van de Rijn zijn toevlucht kunnen nemen."
Britse visie
Napoleon nam hiermee wraak op de aanvoerder van de coalitieleger. De Britse historicus William Silborne stelde in 1844 uit verslagen van ooggetuigen 'History of the War in France and Belgium in 1815' samen. Hierin schreef hij zeer negatief over de prestaties van de Nederlandse eenheden. Vooral voor prins Willem van Oranje kon hij weinig goede woorden vinden. Alle eer ging naar de Engelsen en vooral de hertog van Wellington. Ook deze Britse visie geeft geen juist beeld van de strijd bij Quatre Bras.
Prins Willem had veel lef, maar weinig ervaring, oordeelde historicus Tim Clayton. Zijn dapperheid kon zijn gebrek aan ervaring en dat van zijn mannen niet compenseren.
Conclusie
De Nederlanders hadden het kruispunt bij Quatre Bras op tijd bezet en konden hierdoor de Fransen tegenhouden tot Britse versterkingen de aanval van Michel Ney definitief tot staan konden brengen. Hierbij anticipeerden de Nederlandse legerleiding goed op het Franse aanvalsplan. Deze voortvarende aanpak stond in schril contrast met de afwachtende houding van de hertog van Wellington. Wellington revancheerde zich bij Waterloo door de grote Franse aanval te weerstaan en samen met de Pruisen, die aan het einde van de dag op het slagveld arriveerden, Napoleon te verslaan.
Slag bij Waterloo
De prins van Oranje streed ook op het slagveld bij Waterloo. Willem ging, net als bij Quatre Bras, zijn legereenheid voor in de hevige strijd, maar bleef niet ongeschonden. Een kogel penetreerde zijn schouder. Willem werd naar een boerderij gebracht bij Mont Saint-Jean en vandaar op een deur, die als brancard diende, naar de herberg Bedonghien in Waterloo. Deze herberg diende als hoofdkwartier van Wellington, maar hier was ook een veldhospitaal ingericht.
De wond van de prins was ernstig, maar niet levensbedreigend. De artsen verwijderden botsplinters uit de wond en legden een verband aan. Zonder complicaties zou de prins snel kunnen herstellen, oordeelden de geneesheren.
Victorie
De secretaris van Staat van de zuidelijke provincies meldde de overwinning op Napoleon aan koning Willem en schreef dat de ernst van de verwonding van zijn zoon meeviel. De prins was al op weg naar Brussel. Daar werd de wond opnieuw verbonden en kon hij al zelf een brief aan zijn ouders schrijven: "Victorie! Victorie! We hebben vandaag een schitterende confrontatie gehad met Napoleon, die onze posities voor het Bois de Soignes heeft aangevallen. Het is voornamelijk mijn korps dat de zwaarste last droeg en waaraan we de overwinning danken."
Waterloo-manie
In Nederland ontstond een Waterloo-manie. Het verhaal van de dappere prins kon goed gebruikt worden om de nationale gevoelens in het jonge koninkrijk aan te wakkeren. Er werden standbeelden opgericht en herinneringsmunten geslagen. De Nederlandse bevolking zamelde geld in voor de gewonden. Hiervan kon in Leiden een invalidenhuis ingericht worden. Koning Willem richtte het grootste monument voor de 'Held van Quatre Bras' op: de 'Leeuw van Waterloo' in Eigenbrakel. Dit monument staat op een vijfenveertig meter hoge kunstmatige heuvel, op de plaats waar zijn zoon tijdens de slag gewond raakte.
Zeeslag bij Kamperduin
In 1795 werd Nederland bezet door de Franse troepen en riep men de Bataafse Republiek uit. De Nederlandse vloot in Den Helder ging de Franse belangen behartigen. Twee jaar later blokkeerde de Adam Duncan de Nederlandse vloot in Den Helder en Texel. Toen de Britse admiraal het eskader beval om in Yarmouth op krachten te komen, maakte de Nederlandse vloot daar gebruik van om de Noordzee op te varen.
De Vrijheid
Op de Noordzee ontstond op 11 oktober 1797 voor de kust ten noordwesten van Alkmaar, bij Kamperduin, een zeeslag tussen 24 Britse en 25 Nederlandse schepen. De Britten vielen aan met een strijdwijze die ook gebruikt zou worden tijdens de Zeeslag bij Trafalgar in 1805. De ´Venerable´ brak door de Nederlandse linie en viel met drie andere schepen 'De Vrijheid' van viceadmiraal Jan Willem de Winter aan. Het vlaggenschip werd door hevige beschietingen in drie uur tijd tot wrak gereduceerd.
Verlies
De Britten veroverden elf schepen, waaronder de ´Jupiter´ en 'De Vrijheid', maar konden de andere Nederlandse schepen niet achtervolgen wegens grote eigen schade. De Britten hadden 220 doden te betreuren en 812 zeelieden raakten gewond. Aan Nederlandse kant vielen er 540 man en waren er 620 gewonden. Het belangrijkste gevolg van de Zeeslag bij Kamperduin was dat een Franse expeditie naar Ierland uitgesteld en later afgelast werd.
Jan Willem de Winter
Viceadmiraal Jan Willem de Winter en zijn manschappen werden gevangengenomen. Hij werd in december 1797 vrijgelaten, maar moest beloven nooit meer tegen Engeland te vechten. Na terugkomst in Nederland moest hij zich verantwoorden voor de gebeurtenissen bij Kamperduin. Hij zou de gewonde Johan Arnold Bloys van Treslong niet te hulp gekomen zijn. De Winter werd uiteindelijk van alle blaam gezuiverd en door koning Lodewijk bevorderd worden tot maarschalk. Jan Willem de Winter overleed in juni 1812 tijdens een bezoek aan de baden van het Parijse park Tivoli. Hij kreeg een staatsbegrafenis en werd bijgezet in het Panthéon.
Jacoba en het Beleg van Dordrecht
Dordrecht ligt op de plaats waar de Merwede zich splitst in Noord en Oude Maas. Deze plaats in Zuid-Holland werd in de twaalfde eeuw voor eerst genoemd en kreeg in het jaar 1220 stadsrechten. In de jaren die volgden ontwikkelde Dordrecht zich als belangrijke handelsplaats. Het was een stapelplaats. Hier arriveerden de goederen. En vanuit Dordrecht gingen de goederen naar hun eindbestemming. Deze handel leverde veel op. In het centrum van de stad is dat nog altijd te zien.
Hoekse en Kabeljauwse twisten
Dordrecht kreeg dit stapelrecht omstreeks 1340 van graaf Willem IV van Holland. De stad kreeg het monopolie op de overslag van alle goederen die over de Beneden-Maas werden aangevoerd. Andere steden misgunden Dordrecht het financiële genot van deze lucratieve handel en dat was, na de dood van graaf Willem IV, een van de oorzaken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die omstreeks 1350 uitbraken. De strijd binnen de elite van het graafschap Holland duurde ongeveer honderdveertig jaar.
Rovershol
In de zomer van 1418 werd Dordrecht zes weken lang belegerd door Jacoba van Beieren en haar echtgenoot Jan IV van Brabant. Door het huwelijk van Jacoba en Jan in april 1418 escaleerde de ruzie met haar oom, Jan VI van Beieren, die met Kabeljauwse steun Dordrecht, Brielle en andere gebieden had bemachtigd. De Hoekse Jacoba meende dat deze gebieden haar toevielen en begon een beleg van de stad die zij als een rovershol beschouwde, omdat de Kabeljauwen in deze stad de buit van hun plundertochten in Holland en Zeeland bewaarden.
Beleg van Dordrecht
Jacoba sloeg haar kamp aan de noordzijde van de stad op de Papendrechtse Dijk op. Hertog Jan IV van Brabant posteerde zijn manschappen in de Grote Waard aan de zuidzijde van Dordrecht, waar hij een verdedigingswerk, een blokhuis, bouwde om een eventuele uitbraak te kunnen weerstaan. Na enkele gevechten op de Merwede landde Jacoba met een legermacht bij Huis te Merwede aan de oostkant, waar zij een tweede kamp opzette.
De Mijl
Het verdedigingswerk van Jan IV van Brabant stond in het dorpje De Mijl, dat ongeveer een mijl van de stad lag. Het bolwerk werd bewaakt door een kleine legermacht. De hertog had zijn hoofdkwartier op grotere afstand van de stad gelegerd. De mannen in De Mijl hadden het zwaar, want vanuit de belegerde stad vonden regelmatig uitbraakpogingen plaats. Jan vond het allemaal te lang duren. De kosten liepen op, zonder dat er iets werd bereikt. Na zes maanden besloot hij het verdedigingswerk bij De Mijl op te geven. Het blokhuis werd in brand gestoken.
Stadsuitbraak
In Dordrecht zag men de rook en men besloot tot een massale stadsuitbraak. Tegelijkertijd werd Jan IV van Brabant in de rug aangevallen. Dordrecht kreeg hulp uit onverwachte hoek. Mogelijk waren dit soldaten van Sigismund, de keizer van het Heilige Roomse Rijk, die zijn Dordtse vriend Jan VI van Beieren te hulp kwam. De hertog uit Brabant kon ontkomen, maar zijn leger leed grote verliezen.
Uitbraak
Jan IV van Brabant keerde begin augustus terug met een nieuw leger. Zijn soldaten werden gelegerd in Papendrecht. Daarna vertrok hij weer en liet het beleg over aan Adriaan, een bastaardzoon van Aalbrecht van Beieren. Had hertog Jan een goed voorgevoel of gewoon geluk? Na zes weken braken de inwoners van Dordrecht uit. Adriaan kwam om het leven en zijn kamp werd compleet verwoest. De soldaten in de legers van Jacoba en Jan IV sloegen op de vlucht.
Uiteindelijk bleek de belegering aan de drie landzijden van Dordrecht niet voldoende. Al die tijd konden de stedelingen via de rivieren door Jan van Beieren bevoorraad worden met voedsel en wapens. In oktober werd ook Rotterdam door de Kabeljauwen onder leiding van Jan van Beieren ingenomen.
Verdeling
Een jaar later vond er in Woudrichem een ontmoeting plaats van Jan VI van Beieren, Jacoba en Jan IV van Brabant. Jan van Beieren kreeg de erfleen over de steden Dordrecht, Gorinchem en Leerdam en zou na de dood van Jacoba haar opvolger worden als graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. De inkomsten van de graafschappen zou worden verdeeld en dit benadeelde Jacoba. Haar huwelijk met Jan van Brabant zou niet lang meer duren. Zij verliet hem in 1420.
Buskruitramp Leiden
Koning Lodewijk Napoleon verwierf veel sympathie met zijn belangstelling en acties bij rampen. De broer van Napoleon Bonaparte had een grote belangstelling voor het volk waarover hij regeerde. Hierdoor zou hij enkele jaren later al tot aftreden gedwongen worden.
Lodewijk bezocht de rampgebieden na grote overstromingen in 1808 en 1809 en ging direct naar Leiden, toen daar op 12 januari 1807, omstreeks kwart over vier in de middag, een kruitschip ontplofte in het Steenschuur, een gracht in het verlengde van het Rapenburg.
Ontploffing kruitschip
Het schip had bij de kruitmolen van Ouderkerk aan de Amstel 37.000 ton buskruit aan boord genomen, met als eindbestemming Delft. Door onbekende oorzaak explodeerde de lading in Leiden. Het was een enorme ontploffing. De knal was tot ver in de omtrek te horen. De ontploffing werd in Den Haag gehoord en zelfs in Friesland meenden sommigen iets van het Leidse onheil te hebben vernomen. Bij de ramp vielen 151 doden en er waren meer dan 2.000 gewonden. De fraaiste stadswijk van Leiden verdween. Meer dan tweehonderd woningen werden compleet verwoest of werden onbewoonbaar verklaard.
Lodewijk Napoleon
Lodewijk Napoleon ging onmiddellijk naar Leiden. Hij zou daar vijf uur later al gesignaleerd zijn. De koning bleef een dag op de rampplek en hielp waar hij kon. Hij liet zijn hofchirurg overkomen en gaf opdracht om paleis Huis ten Bosch in te richten als noodhospitaal. Lodewijk stelde Leiden ook duizenden soldaten beschikbaar om te helpen bij het opruimen van het puin en het opbouwen van het stadscentrum. Uit zijn privé-vermogen stelde de koning 30.000 gulden beschikbaar voor de opbouw. Leiden kreeg bovendien voor tien jaar een kwijtschelding van belasting, maar daar zou door de regeringswisseling niet veel van terechtkomen.
Monument
Al snel na de ramp begon met met de bouw van een herinneringsmonument. Men kwam echter niet verder dan het fundament. De bouw van het monument werd door koning Willem I tegengewerkt. Het monument zou te veel eer hebben gegeven aan zijn Franse voorganger. In plaats daarvan kwam er een simpele steen. Hieraan is de plaats van de ramp nog altijd te herkennen aan de Steenschuur in Leiden.
Fabriekskinderen
In 1863 verscheen een novelle van Jacob Jan Cremer over de ellende van de kinderarbeid. Dit boek, 'Fabriekskinderen', zou een grote rol spelen bij de totstandkoming van een verbod op de kinderarbeid. De regering was op dat moment al bezig met onderzoek. De industrialisering bracht welvaart, maar had ook grote schaduwkanten. De regering en de burgerij beseften dat er iets aan deze situatie gedaan moest worden. In de politiek ontstond discussie over het verplicht stellen van onderwijs. De Leerplichtwet van 1900 kan hiervan een symbolisch slotakkoord genoemd worden.
Leerplichtwet
De Leerplichtwet werd effectief op 1 januari 1901. De wet verplichtte kinderen van 6 tot 12 jaar tot het volgen van onderwijs. Voor sommige kinderen werden uitzonderingen gemaakt. Zo konden kinderen van boeren hun ouders in de oogsttijd helpen en mochten dochters thuisblijven om het gezin te verzorgen. De wet was een compromis en was er bijna niet gekomen. De Leerplichtwet werd met 50 tegen 49 stemmen aangenomen. Francis David Schimmelpenninck, een tegenstander, viel van zijn paard en kon daardoor niet stemmen. "Het paard is verstandiger dan zijn meester," zeiden de voorstanders. Toch waren er voldoende voorstanders voor een wettelijke regeling. Veel politici vonden dat de wet niet ver genoeg ging. Zo stemden de socialisten tegen, omdat er geen regeling werd getroffen voor de allerarmsten: de arbeidersgezinnen moesten gecompenseerd worden nu de kinderen niet meer mochten werken. Door gebrek aan inkomen zouden zij in grote armoede moeten leven.
Arnold de Vries Robbé
Zoals gezegd startte de regering een onderzoek. Ingenieur Arnold de Vries Robbé (1814-1881) kreeg in 1859 opdracht om de buitenlandse wetten op kinderarbeid te vergelijken. Hij diende op 7 oktober 1860 een overzicht in met suggesties voor concrete maatregelen ter bestrijding van de misstanden. Hij adviseerde om alle kinderarbeid voor het negende jaar te verbieden en na het negende jaar slechts beperkt toe te staan. Bovendien moesten de kinderen naar school. Arnold de Vries Robbé: "De vrije tijd wordt doorgaans misbruikt, de viering van de zondag verwaarloosd en het misbruik van sterke drank, een bron van alle ondeugden, werkt zeer nadelig en bevordert mede een te vroege ontwikkeling van de geslachtsdrift."
De ministers konden niet tot besluitvorming komen en stelde maatregelen uit. Dit tot grote teleurstelling van Arnold de Vries Robbé, die zijn vriend en neef Jacob Jan Cremer te hulp riep.
Jacob Jan Cremer
Jacob Jan Cremer (1827-1880) was een Arnhemse schrijver en kunstschilder. Hij kreeg een opleiding bij de Oosterbeekse kunstenaar Frederik Hendrik Hendriks (1808-1865) en studeerde daarna een jaar aan de Haagsche Teekenacademie. "Inkt vloeit beter dan verf," schreef Cremer in 1856 aan Johannes Bosboom. Hij bleef landschappen schilderen, maar schreef steeds meer en was redactielid van het literair tijdschrift De Tijdstroom en later van De Nederlandsche Spectator. Cremer liet zich vaak uit over sociale misstanden; ook in brochures en pamfletten. Zijn sociale bewogenheid stond centraal in zijn literaire werk.
De Vries Robbé nam Cremer mee naar een Leidse textielfabriek, waar tienjarige kinderen werkdagen van vijftien uur maakten. De machines waren onbeveiligd. Hij zag talrijke kinderen met verminkte handen: bij een storing moest een kind de vastgelopen machine weer op gang helpen. Cremer schreef een voordracht over de Leidse fabriekskinderen. Zijn schrijnende verhaal verscheen in 1863 bij uitgeverij D.A. Thieme in Arnhem.
Kinderwetje
De invloed van de novelle van Jacob Jan Cremer was groot. Iedereen sprak nu over de misstanden in de fabrieken. Tweeëndertig Leidse textielfabrikanten schreven een petitie aan de koning waarin ze om een regeling vroegen. De regering stelde een commissie in die tien jaar werkte aan een verslag. Uiteindelijk kwam in 1874 het Kinderwetje van Van Houten tot stand met het verbod om kinderen jonger dan twaalf jaar in fabrieken te laten werken. De wet werd echter nauwelijks gehandhaafd. Dit veranderde pas met de invoering van de Leerplichtwet in 1900.
Aanslag Wederdopers in Amsterdam
Op 10 mei 1535 deden de Wederdopers een aanval op het stadhuis van Amsterdam. Burgemeester Colijn sneuvelde, maar de aanslag mislukte: Jan van Geel en zijn medestrijders werden uit het stadhuis verdreven. De leider van de opstand wist dat hij dit niet zou overleven en toonde zich opzettelijk open en bloot. Hierdoor vormde Jan van Geel een gemakkelijk doelwit voor de schutters van de Amsterdamse wacht.
Luther
De Wederdopersbeweging was een uiting van het opkomend protestantisme, met verzet tegen de katholieke kerk en de gevestigde orde. Wat ging er vooraf aan de mislukte aanslag in Amsterdam?
De Wederdopers zijn waarschijnlijk aangespoord door hun geloofsgenoten in Münster, Friesland en Groningen, waar de beweging een grote aanhang had. In Duitsland verzette Maarten Luther zich vanaf 1517 tegen de katholieke kerk. Hij vatte zijn bezwaren in 95 stellingen samen. De kerkhervormer baseerde zijn leer op de Bijbel. Iedere gelovige zou het woord van God moeten lezen en begrijpen. Daarom vertaalde hij de Bijbel in het Duits. Hiervoor gebruikte hij de Griekse vertaling van Erasmus van het Nieuwe Testament als bron. Luther zou dit boek binnen twaalf weken in het Duits hebben vertaald. Het verscheen in een eerste oplage van drieduizend exemplaren, die twee maanden later al uitverkocht was.
Rijk Gods
De volgelingen van Luther vormden ook een politieke beweging. Het volk was ontevreden. De koopkracht was tussen 1505 en 1530 verminderd en belangrijke economische sectoren, zoals de textielnijverheid, stagneerden. Hierdoor kon de Doperse beweging tot bloei komen. Zij verwierpen de kinderdoop. Bekering was niet vanzelfsprekend, maar een serieuze aangelegenheid. Daarom lieten zij zich nog een keer dopen en omdat zij als kind al eens waren gedoopt, werden zij daarom Wederdopers genoemd.
De Wederdopers hadden ook een hekel aan de overheid: zij weigerden een eed af te leggen en wilden niet in staatsdienst treden. Een deel van de Wederdopers vertoonde militante neigingen. Men zag de slechte tijd als het 'Einde der tijden'. In Münster vestigden de Wederdopers met geweld het 'Rijk Gods'. Bisschop Frans van Waldeck werd verjaagd.
In Holland vernam men over de opstand in Duitsland. Onder leiding van Jan Matthys, een bakker uit Haarlem, en Jan Beukelsz., een kleermaker uit Leiden trok een leger van Wederdopers naar Münster. Honderden Wederdopers scheepten zich in, maar hun vloot werd in Overijssel tegengehouden.
Friesland
In Leiden werd ook een groep gearresteerd, maar de grootste bedreiging voor de gevestigde orde vormde een groep opstandelingen in Friesland. Jan van Geel verzamelde zijn aanhangers in februari 1535 bij Tzum. Op weg naar Münster namen zij met veel geweld het klooster Bloemkamp tussen Hidaard en Hartwerd in. Van Geel wilde de monniken bekeren, maar liet ze vertrekken toen dat niet lukte. Georg Schenck van Toutenburg, de stadhouder van Friesland, hoorde over het voorval en viel het klooster Bloemkamp aan. Er werd hardnekkig verzet geboden. De Wederdopers gaven zich pas na een beleg van acht dagen over. Georg Schenck van Toutenburg liet de mannen onthoofden. De vrouwen werden aan elkaar gebonden en verdronken in het Hempensermeer bij Leeuwarden.
Nasleep
De leider van de Friese Wederdopers ontsnapte. Jan van Geel dook in mei 1535 in Amsterdam op bij de mislukte poging om het stadhuis in te nemen. De afgehakte hoofden van de Wederdopers werden ter afschrikking op staken bij de stadspoorten geplaatst. Hervormingsgezinde bestuurders werden afgezet. Na de val van Münster werden de verordeningen tegen de Wederdopers verscherpt. Velen zagen in dat de militante weg tot verderf leidde. Onder leiding van Menno Simons bloeide een nieuwe beweging op, waarvan de volgelingen mennonieten of mennisten genoemd worden.
Akte van Seclusie
Na de onverwachte dood van Willem II besloten de meeste gewesten geen nieuwe stadhouder te benoemen. Zij waren geschrokken van de staatsgreep die Willem II enkele maanden voor zijn dood pleegde. Willem II van Oranje-Nassau vestigde in juli 1650 een militaire dictatuur. Een aantal tegenstanders van Oranje werd opgesloten op Slot Loevestein. Dit zette kwaad bloed in Holland, waar de regenten een grote hekel hadden aan de Oranjes. De Staten van Holland benoemden de pensionaris van Dordrecht, Johan de Witt, tot hun leider. Hij groeide uit tot de grote leider van de Republiek tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk.
Eerste Engelse Zeeoorlog
Engeland werd in deze jaren geregeerd door Oliver Cromwell. Hij was in 1649 na een bloedige burgeroorlog aan de macht gekomen. Hierbij werd koning Karel afgezet en na een showproces op 30 januari 1649 onthoofd. In maart 1651 vaardigde het Engelse parlement de 'Acte van Navigatie' uit, waarin werd bepaald dat koopwaar naar en van Engeland alleen mocht worden vervoerd door Britse schepen of door schepen die afkomstig waren uit het land van de herkomst van de vracht. Dit vormde een grote bedreiging voor onze koopvaardij en de Republiek besloot tot actie: de Eerste Engelse Zeeoorlog.
Geheime overeenkomst
Na enkele zeeslagen waarbij de Nederlandse zeevloot onder leiding van Michiel de Ruyter, Maarten Tromp en Witte de With enkele gevoelige nederlagen leden, tekende de Republiek in 1654 de 'Eerste Vrede van Westminster'. De Republiek moest de 'Acte van Navigatie' ondertekenen. Aan dit verdrag werd een geheim artikel toegevoegd: de 'Acte van Seclusie'. In deze geheime bepaling - seclusie betekent uitsluiting - beloofden de Staten van Holland, dat zij nooit meer een telg uit het huis van Nassau als stadhouder of legeraanvoerder zouden aanstellen. De geheime overeenkomst tussen Holland en Engeland lekte al snel uit. Joan van Messen, een klerk van Johan de Witt, vertelde de bijzonderheden aan een medewerker van de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau.
Misleiding
Op 8 mei 1654 was het onrustig in de oude Ridderzaal. Zodra de voorzitter de vergadering in het parlement opende veroorzaakten de afgevaardigden een enorm tumult. De Friezen voerden het hoogste woord, omdat zij vonden dat Johan de Witt de rechten van het Oranjehuis verkwanseld had. Dat was ook zo: tijdens de besprekingen met het parlement had hij geen melding gemaakt van de speciale eis van Cromwell. De Staten-Generaal had haar goedkeuring aan de bepalingen van de Vrede van Westminster gegeven, terwijl zij niet wist dat de kwestie van de uitsluiting speelde. Pas op 15 april 1654 ontvingen de parlementariërs een brief van onderhandelaar Hieronymus van Beverningh met de voorwaarden van de ratificatie, maar zij konden niets meer doen. De Staten van Holland gingen akkoord en Johan de Witt stuurde het verdrag naar Londen.
Eerste Stadhouderloos Tijdperk
De Staten van Holland konden wel leven met de uitsluiting van de Oranjes. De handelssteden in deze provincie waren gebaat bij vrede en zij hadden genoeg van de vriendjespolitiek van de Oranjes. Bovendien lag de staatsgreep van Willem II nog vers in het geheugen. Na het plotselinge overlijden van de prins in november 1650 besloten de regenten daarom geen Oranje meer als stadhouder aan te stellen en begon het Eerste Stadhouderloos Tijdperk.
Verzet
Nadat in de andere provincies bekend werd dat Johan de Witt de Britten beloofd had in de toekomst geen Oranje als stadhouder te dulden, kwamen de Orangisten in opstand. In de Staten-Generaal kreeg Johan de Witt vooral het verwijt te horen dat Holland niet het recht had om verdragen met het buitenland af te sluiten. Zij voelden zich achtergesteld. Er moest een brief naar onderhandelaar Van Beverningh dat de overhandiging van de 'Acte van Seclusie' verbood.
Codering
Johan de Witt toonde nog een keer zijn handigheid: hij stelde dat een dergelijk bericht gecodeerd verzonden moest worden. De codering kostte tijd en daarvan maakte De Witt handig gebruik, want Van Beverningh kreeg opdracht om de akte zo snel mogelijk naar Oliver Cromwell te brengen. Toen het gecodeerde tegenbericht in Londen arriveerde was het te laat: de 'Acte van Seclusie' was een feit.
De 'Acte van Seclusie' werd pas in 1660 ingetrokken, toen in Engeland de monarchie terugkeerde.
Magdalena Moons
Dichter Willem Bilderdijk hemelde in 1824 de rol van Magdalena Moons tijdens het Beleg van Leiden op. Net op het moment dat de door hongersnood geplaagde burgers zich wilden overgeven, zou zij de Spaanse legerleider Francisco Valdez verleid hebben om de aanval op de stad nog even uit te stellen, want Magdalena had familie en vrienden in Leiden. Het uitstel bleek fataal. De geuzen staken de dijken door en korte tijd later bereikte het water Leiden. De Spanjaarden moesten zich in veiligheid brengen. De stad werd hierdoor gered en de honger kon worden gestild: de geuzen brachten schepen met 'haring en witte brood' naar Leiden.
Magdalena en Francisco
Magdalena Moons was de dochter van de advocaat-fiscaal van het Hof van Holland, Pieter Moons. Zij leerde Francisco Valdez in het najaar van 1573 kennen in Den Haag. Valdez nam de hofstad in oktober 1573 in. Magdalena en Francisco traden later in Antwerpen in het huwelijk. De mislukte aanval op Leiden bracht geen onherstelbare schade toe aan het aanzien van Valdez. Hij schreef enkele boeken over militaire zaken en in 1579 was hij onder Parma betrokken bij het Beleg van Maastricht. De Limburgse stad werd na een beleg van enkele maanden ingenomen en geplunderd. Ongeveer achthonderd burgers verloren het leven. Francisco Valdez overleed een jaar later.
Legende
De door Bilderdijk gepropageerde legende met de verleidingskunst van Magdalena Moons werd 1878 in twijfel getrokken door Robert Fruin. Deze historicus kon geen vroege verhalen over deze gebeurtenis vinden en trok de geschiedenis daarom in twijfel. Hij had dat goed gezien, want in 1959 werd een kroniek van de halfbroer van Magdalena, Reinier Moons, gevonden waaruit bleek, dat het verhaal verzonnen was. Magdalena Moons kende Francisco Valdez al wel, maar het verhaal over het beleg van Leiden wordt er niet in verteld en dat zou hij zeker hebben gedaan als het waar was geweest.
Jan van Riebeeck sticht Kaapkolonie
De Verenigde Oostindische Compagnie besloot in de zeventiende eeuw een steunpunt in Afrika te vestigen. Na een mislukte veroveringspoging van het Portugese Mozambique vestigde de VOC een nederzetting op Kaap de Goede Hoop. Jan van Riebeeck zou de kaapkolonie opzetten en leiden.
Bartholomeu Dias
De zuidkaap van Afrika was al in 1487 ontdekt door de Portugese zeevaarder Bartholomeu Dias. Dias noemde het Stormkaap, maar deze naam werd door koning Joao II veranderd in Kaap de Goede Hoop, omdat hij verwachte dat de zeeweg naar India snel gevonden zou worden. De Portugezen bleven de haven van Mozambique gebruiken als pleisterplaats. Pas aan het begin van de zeventiende eeuw werd Kaap de Goede Hoop belangrijk, toen de Engelsen en de Nederlanders de plaats aandeden om vers water en voedsel in te slaan. Ook werden er brieven achtergelaten door schepen op de heenreis die door schepen op de terugweg uit de oost werden bezorgd in de Republiek.
Fort
De Verenigde Oostindische Compagnie besloot in het najaar van 1650 tot de stichting van een fort op Kaap de Goede Hoop. Jan van Riebeeck werd aangewezen als de toekomstige commandeur. Van Riebeeck voer met een aantal schepen naar Afrika. De Tafelberg kwam op 5 april 1652 in zicht. David de Coninck, de schipper van de Dromedaris, ging op 7 april als eerste aan land. Hij vond enkele brieven, die door de bevelhebber van de Oost-Indische retourvloot was achtergelaten. Later die dag ging ook Jan van Riebeeck aan land om een plek te zoeken waar het fort van de VOC zou verrijzen. De volgende dag begon men met de bouw van de nederzetting.
Tegenslag
Jan van Riebeeck kreeg te maken met veel tegenslagen: de grond was door de maandenlange droogte keihard, de bemanning morde en hij kon slecht opschieten met de aanvoerder van de plaatselijke Hottentotten, die hij als tolk had willen gebruiken. Bovendien bleken de schepen verkeerd te zijn geladen. Maar Van Riebeeck hield vol: op 3 augustus kon het fort worden betrokken.
Herberg van Twee Oceanen
De Nederlandse Kaapkolonie was een verversingsstation. De schepen van de VOC konden hier tussen Nederland en Nederlands-Indië vers water, vlees, wijn, groenten en fruit inslaan. De bemanning kon hier even op verhaal komen: de schepen bleven vaak twee of drie weken liggen in de 'Herberg van Twee Oceanen'. Jan van Riebeeck bleef tot mei 1662 commandeur. Hij werd toen gouverneur van Nederlands-Malakka en later secretaris van de Hoge Regering van Indië. Van Riebeeck overleed in januari 1677 in Batavia.
Kaapkolonie
Het door Jan van Riebeeck gestichte verversingsstation groeide snel uit tot een Nederlandse kolonie. De nederzetting groeide gestaag, hoewel de VOC de commandant verbood om de omgeving te koloniseren. Later zouden Nederlanders zich ook verder in het binnenland vestigen. Het waren vooral boeren die zich in deze Nederlandse streken vestigden. Aan het einde van de achttiende eeuw was de Kaapkolonie al een omvangrijk gebied, maar de VOC heeft niet lang kunnen genieten van de voordelen en inkomsten uit dit gebied. Na de Slag om Muizenberg in 1795 nam Engeland in de kaapkolonie de macht over.
Beleg van Leiden
De Spanjaarden probeerden de bewoners van Leiden tijdens de Tachtigjarige Oorlog uit te hongeren met een langdurig beleg. Het stadsbestuur was echter op de hoogte van de plannen van de hertog van Alva en kocht grote voorraden levensmiddelen op. Het beleg begon eind oktober 1573. Eind maart 1574 onderbraken de Spanjaarden het beleg, omdat de troepen nodig waren voor de Slag op de Mookerheide. Willem van Oranje waarschuwde dat het beleg hervat zou kunnen worden, maar het stadsbestuur schonk daar geen aandacht aan. In de nacht van 25 op 26 mei 1574 keerde Francisco de Valdez met een Spaans leger terug bij Leiden om het beleg te hervatten. Leiden bleek slecht voorbereid.
Watergeuzen
De Spanjaarden konden hun oude stellingen weer gebruiken. De Leidenaren waren zo overtuigd van hun overwinning dat zij de verschansingen ongemoeid hadden gelaten. Dit tweede beleg eiste een hoge tol: de voedselvoorraden raakten uitgeput en er braken ziekten uit. Veel burgers wilden de stad overgeven aan de Spanjaarden, maar burgemeester Pieter Adriaansz van der Werff en stadssecretaris Jan van Hout wilden niet opgeven. Mogelijk waren zij op de hoogte van de hulp die weldra kwam: de watergeuzen staken in september 1574 de dijken door bij Rotterdam en Capelle aan den IJssel. Het gemeentebestuur zou via een postduif een bericht hebben ontvangen van geuzenleider Louis de Boisot.
Ontzet
Op 17 september 1574 versloegen de geuzen de Spanjaarden bij Zoetermeer. Hierna trokken zij in de richting van Leiden. Ondertussen steeg het water. De Spanjaarden vluchtten uit hun stellingen. In de vroege morgen van 3 oktober 1574 voeren de geuzen over de Vliet Leiden binnen. Zij hadden 'haring en wittebrood' aan boord. Nog elk jaar wordt het ontzet van Leiden gevierd met een herdenkingsdienst in de Pieterskerk en eten de Leidenaren haring en witte brood.
Eerste Hulp Bij Ongelukken
De Groningse arts Herman Bekenkamp (1866-1941) was vanaf de oprichting in 1909 betrokken bij het Oranje Kruis, de Koninklijke Nationale Bond voor Reddingwezen en Eerste Hulp bij Ongelukken. Hij schreef het in 1930 verschenen 'Gedenkschrift', dat met enige vertraging - wegens het sterfgeval van de beoogde eerder aangezochte schrijver, F.C. Fleischer - een jaar te laat verscheen ter gelegenheid van het twintigjarige jubileum in 1929.
Herman Bekenkamp
Herman Hendrik Tjeerd Bekenkamp werd in februari 1866 geboren in Benedenknijpe in Friesland. Hij bezocht het gymnasium en de universiteit in Groningen en promoveerde in 1895 op het proefschrift 'Blindheidsoorzaken in de provincie Groningen'. In 1894 vestigde hij zich als arts in Nieuwolda. Nadat hij meer dan vijfentwintig jaar een dorpspraktijk had uitgeoefend, volgde een benoeming tot inspecteur van de Volksgezondheid voor de provincies, Groningen, Friesland, Drente en later ook Overijssel. Na zijn overlijden schreef zijn collega en vriend P.A. de Wilde een in memoriam: "Dat de keuze voor deze functie op deze dorpsgeneesheer viel, is niet vreemd, want Bekenkamp had getoond een flinke werker te zijn, een man met helder verstand en initiatief, die door de oprichting van het Groene Kruis, als penningmeester en daarna als voorzitter, getoond had, dat hij een open oog had voor de sociale noden van de bevolking." Herman Bekenkamp bevorderde het ziekenvervoer per ziekenauto in de provincie Groningen en stond aan de wieg van de nachttelefoondienst. P.A. de Wilde: "Verschillende tijdschriftartikelen verschenen van zijn hand, vooral op sociaal-hygiënisch gebied, met name over wijkverpleging en Groene Kruisvoorzieningen. [...] Bekenkamp kan door zijn werken stellig gerekend worden tot de grote mannen in ons land!"
Eerste Hulp
Bekenkamp maakte de tijd van grote vooruitgang van de rampenhulp mee. De Groningse arts was er vanaf het begin bij. Hij werd uitgenodigd voor de door prins Hendrik belegde vergadering op 8 juni 1909 in Paleis Kneuterdijk waar de basis werd gelegd voor het Oranje Kruis, een overkoepelende organisatie van het Reddingwezen en Eerste Hulp bij Ongelukken. Prins Hendrik wees zijn toehoorders in Paleis Kneuterdijk op 8 juni 1929 op de noodzaak tot oefening: "Voor snelle en oordeelkundige hulp bij rampen is samenwerking nodig, niet echter ene zodanige welke onder de drang der omstandigheden wordt geboren, doch samenwerking, welke systematisch wordt bestudeerd en voorbereid."
De bond heeft veel gedaan om het niveau van het reddingwezen en de EHBO te verhogen. Er werd regelmatig geoefend door de hulpdiensten en er kwamen cursussen in eerste hulp bij bedrijfsongevallen. In 1912 verscheen bovendien de eerste druk van het populaire Oranje Kruis-boekje 'Handleiding voor het verlenen van EHBO'. Daarnaast liet men anatomische wandplaten vervaardigen en kwam er een uitleendienst van leermiddelen voor de bij de bond aangesloten verenigingen.
Spoorongeval bij Weesp
Ook de organisatie van de hulpverlening bij spoorwegongelukken zou al spoedig de volle aandacht van het Bondsbestuur vragen, want hoe goed in ons land het beveiligingsstelsel bij de spoorwegen ook is, zodat het tot het beste kan worden gerekend, zowel wat het rollend materieel als de baan betreft, door niet te voorziene omstandigheden zullen spoorwegongelukken toch altijd blijven voorkomen," schreef Herman Bekenkamp in 1930. Op 13 september 1918 vond bij Weesp op de Merwedebrug een ernstig spoorongeluk plaats. "De Locomotief en tender bleven op de brug hangen, maar de meeste rijtuigen vielen naar beneden en werden grotendeels vernield," schreef Guus Veenendaal in zijn studie 'Spoorwegen in Nederland'. "Een begin van brand door een ontploffende gastank kon geblust worden, maar er vielen toch 41 doden en 42 gewonden te betreuren bij dit tot op dat moment ernstigste spoorwegongeval in Nederland." Herman Bekenkamp kon twaalf jaar later met tevredenheid terugblikken op de hulp bij het spoorongeval in Weesp. Doordat de ramp zich had voltrokken "onder de rook van Amsterdam en Weesp", waren de hulpdiensten snel aanwezig geweest en kon veel leed worden voorkomen.
Vervoer
Nederland moderniseerde en het vervoer over weg en spoor namen toe. Daarmee groeide ook de kans op ongelukken en rampen. Op het tweede internationale congres voor het Reddingswezen en het Voorkomen van Ongevallen in september 1913 in Wenen had de secretaris van de Nederlandse Vereniging van Spoorwegartsen, Moinat van Abcoude, een voordracht gehouden over samenhang tussen de veiligheid op het spoor en de geestelijke gezondheid van de spoormedewerkers. Het resultaat hiervan was een onderzoek in samenwerking met de voorlopers van de ANWB en de betrokken departementen naar 'de veiligheid van het snelverkeer te land'.
De commissie kwam in 1918 met aanbevelingen die van grote invloed zouden zijn op de 'Motor- en Rijwielwet' uit 1922. Bestuurders van auto's en motorrijwielen moesten in het vervolg een examen afleggen en de minimumleeftijd voor een chauffeur of motorrijder werd vastgesteld op 18 jaar. Een studie van het Oranje Kruis uit 1922 toonde de noodzaak van de vorming van een 'Eerste Hulp-Dienst' aan. Het bondsbestuur had een open oog gehad "voor de gevaren die het snelverkeer in zijn uitgebreidste betekenis." Hierdoor zouden talrijke persoonlijke en soms ook massale ongelukken gebeuren, schreef Bekenkamp.
Internationaal Congres
Op het derde internationale congres in 1926 in Amsterdam kwamen 800 vertegenwoordigers uit 36 landen bijeen. Bekenkamp kon terugkijken op een succesvol verlopen congres. "Na het congres is een grotere opbloei van het Reddingwezen en EHBO duidelijk merkbaar; op elk onderdeel van het grote arbeidsveld is ene grotere activiteit waar te nemen. Het is tijdens dit congres duidelijk uitgekomen, wat Nederland in deze luttele jaren (men denke aan de achterstand, die ons land voor twintig jaren vertoonde), tot stand wist te brengen: in plaats van achteraan te komen, schrijdt het in vele opzichten aan de spits en zeer zeker staat het in het middelpunt van de belangstelling van de vertegenwoordigers der zesendertig landen, die aan het congres deelnamen."
Onthoofding Egmond en Horne in 1568
Op 5 juni 1568 werden Egmond en Horne op de Grote Markt in Brussel onthoofd. De openbare onthoofding van deze twee edelmannen zette veel kwaad bloed in de opstandige noordelijke provincies. De executie van Egmond en Horne wordt vaak beschouwd als de aanleiding voor het gewapende verzet tegen koning Filips II, maar dat is niet juist, want de onthoofding was een vergelding voor de Slag bij Heiligerlee.
Slag bij Heiligerlee
De Slag bij Heiligerlee, de eerste krijgshandelingen van de strijd die de Tachtigjarige Oorlog zou gaan heten, vond enkele weken voor de onthoofding van Egmond en Horne plaats. Het legertje van Willem van Oranje versloeg op 23 mei 1568 bij Heiligerlee het door Jean de Ligne aangevoerde leger van de Spaanse koning. Zowel Adolf van Nassau, een broer van Willem van Oranje, en Jean de Ligne overleden tijdens deze slag.
Egmond en Horne
Egmond en Horne bleven tot het einde katholiek en trouw aan de Spaanse koning. Toch werden zij in december 1567 wegens hoogverraad door de Raad van Beroerten ter dood veroordeeld. Hun steun aan het Eedverbond der Edelen - waarin werd opgeroepen tot de opheffing van de inquisitie en verzachting van de maatregelen tegen ketters - en de toestemming voor een calvinistische kerk in Doornik vormden de hoofdpunten van de motivatie van de rechters. Zij werden opgesloten in het Spanjaardenkasteel in Gent. Op 3 juni liet de hertog van Alva de edelen van Gent naar het Broodhuis aan de Grote Markt in Brussel brengen. Op 4 juni bekrachtigde Alva het doodvonnis.
Onthoofding
De hertog van Alva, die door koning Filips II naar de Nederlanden was gestuurd om orde op zaken te stellen, liet als vergelding voor de Slag bij Heiligerlee op 5 juni 1568 op de Grote Markt in Brussel een aantal al eerder uitgesproken doodvonnissen voltrekken. Achttien edelen werden onthoofd, waaronder Egmond en Horne. Hun dood leidde tot grote protesten onder de bevolking.
Willem van Oranje kon hier niet van profiteren. Hij wilde een opstand ontketenen in de Nederlanden, maar zijn overige veldtochten na de Slag van Heiligerlee mislukten. De prins trok zich in 1569 terug op zijn stamslot Dillenburg in Nassau.
Smeekschrift en begin Tachtigjarige Oorlog
Filips II en Willem van Oranje
Filips II, de zoon en opvolger van Karel V, was star en recht in de katholieke leer. Hij voerde de vervolging van de ketters op toen hij in 1555 aan de macht kwam. Als zestienjarige reisde de jonge Duitse edelman Willem van Oranje mee met de kennismakingsreis van Filips II door de Lage Landen. Willem van Oranje werd gezien als een veelbelovend hoveling die op de langere termijn van grote waarde kon zijn voor Filips II. Het zou heel anders lopen. Het verschil in geloofsovertuiging leidde tot een bloedige strijd, de Tachtigjarige Oorlog, en de afsplitsing van de noordelijke Nederlanden. Filips II en Willem van Oranje werden tegenstanders.
Hervorming
Al tijdens de regering van Filips vader, Karel V, groeide de aanhang van de hervormden in de noordelijke Nederlanden. Door het gebruik van de drukpers konden de ideeën van de hervorming snel verspreid worden. Vlugschriften werden in duizendtallen gedrukt en door het publiek gretig gelezen. Na vijf jaar waren al meer dan een half miljoen exemplaren van Luthers geschriften in omloop. Boekverbrandingen en andere vormen van terreur hielpen niet. In de Lage Landen was het zaad van de hervorming ontkiemd.
In 1545 stelde Karel V een speciale inquisitie in, die in de steden de ketterij moest uitroeien. Vooral de verspreiders van drukwerken, drukkers en boekhandelaren, werden het doelwit. Veel protestanten weken uit naar Londen en Keulen.
Eerste regeringsjaren van Filips II
Koning Filips II benoemde al snel een groot aantal Spaanse ambtenaren en adviseurs in Brussel. Toen hij in 1559 weer naar Spanje vertrok - hij zou nooit meer terugkeren in de Lage Landen - benoemde hij zijn halfzus Margaretha van Parma tot landvoogdes. Margaretha van Parma werd bijgestaan door Antoine Perrenot, later bekend als kardinaal de Granvelle.
Willem van Oranje leefde op te grote voet en raakte steeds in financiële problemen. Een huwelijk bood uitkomst voor deze moeilijkheid: Willem van Oranje trad in 1561 in het huwelijk met de steenrijke Anna van Saksen. Door dit huwelijk met een lutherse viel hij bij Filips II en kardinaal Granvelle in ongenade. Willem van Oranje wist dat vooral Granvelle hem in de weg zou blijven zitten en zocht op een manier om deze kardinaal af te zetten. Hiervoor zocht hij steun bij de graven van Egmont en Horne. In 1564 gaf Filips II toe: Granvelle vertrok naar zijn geboortestreek in Bourgondië.
In de Nederlanden ontstond hoop op een matiging van de kettervervolging. Filips II zond enkele brieven naar Brussel waarin hij aangaf dat men zich in het noorden geen illusies hoefde te maken over hervormingen. Elk verzet zou als verraad worden opgevat.
Smeekschrift
In 1565 kwamen enkele edelen, waaronder de prins van Oranje, Hendrik van Brederode, Egmont en de broers Jan en Filips van Marnix in een kasteel in Vianen bij elkaar om de ontstane situatie te bespreken. De edelen stelden een 'Smeekschrift' op, waarin verzachting van de inquisitie gevraagd werd. Dit 'Smeekschrift' werd door vierhonderd edelen ondertekend. Een halfjaar later, op 5 april 1566, overhandigde een delegatie van tweehonderd edelen, het 'Eedverbond der Edelen', het 'Smeekschrift' in Brussel aan Margaretha van Parma. De optocht van de edelen werd door de hofhouding van Margaretha als wonderlijk ervaren. Voorop liep een eenvoudige mank lopende edelman. Een opmerking van een adviseur van Margaretha, Karel van Berlaymont, zou verstrekkende gevolgen hebben: "N'ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux" (Vrees niet, mevrouw, het zijn maar bedelaars). Deze opmerking van Berlaymont werd opgevangen door de edelen. Tijdens een feestmaaltijd bracht Hendrik van Brederode later een heildronk uit: "Ik heb gedronken op de gezondheid van de geuzen. Leve de Geuzen." In de volgende weken verspreidde het begrip 'geus' zich snel door de Lage Landen.
Hertog van Alva
Na de Beeldenstorm in 1566 stuurde Filips II in 1567 de hertog van Alva naar Nederland om af te rekenen met de opstandelingen. Alva liet de graven van Egmont en Horne met een twintigtal andere edelen executeren. Hij stelde een Raad van Beroerten in om iedereen te berechten die betrokken was geweest bij de onlusten in 1566. Ook Willem van Oranje werd door de hertog van Alva gezocht, maar die was op tijd naar Duitsland vertrokken. Ook Willem van Oranje, die tot op dit moment een enigszins afwachtende houding had aangenomen, werd door de Raad van Beroerten veroordeeld: zijn zoon Filips Willem werd ontvoerd naar Spanje en al zijn bezit werd verbeurd verklaard. Door deze veroordeling veranderde Willem van Oranje tot tegenstander van Filips II; hij had niets meer te verliezen en zou zich opwerpen als de aanvoerder van de opstand in de Lage Landen.
De oorlog met Spanje, de Tachtigjarige Oorlog, begon op 23 mei 1568 met de Slag bij Heiligerlee. Willem van Oranje zou in deze strijd een belangrijke rol gaan spelen.
Lodewijk Napoleon
Eerste koning van Nederland
Lodewijk Napoleon zwaaide slechts enkele jaren met zijn scepter over Nederland. In zijn tijd en ook achteraf in bepaalde kringen kreeg Lodewijk nooit de erkenning die hij verdiende. In een korte tijd bracht hij veel veranderingen tot stand.
Christina de Munck schreef in 1997 een interessante studie (Lodewijk Napoleon, koning van Holland: een miskende Bonaparte) over onze eerste koning. Misschien moeten we achteraf zelfs vaststellen dat hij ook de beste was. Voordat de Oranjegezinden hem naar de achtergrond drongen, was hij een populaire koning. Lodewijk was intelligent, meelevend en een goede organisator.
Eenheid
Vanaf het moment van zijn ambtsaanvaarding wilde Lodewijk Napoleon (1778-1846) van Nederland een eenheid maken. Hij heeft Nederland in zekere zin goed voorbereid voor de industriële en internationaal gerichte samenleving die ons land later zou worden. De postdienst werd gereorganiseerd naar Frans model. De burgerlijke stand en het kadaster werden ingevoerd. Lodewijk stelde een commissie van rechtsgeleerden samen om tot een nieuw wetboek te komen. Drie maanden later was het wetboek van strafrecht klaar. Dit wetboek sloot goed aan op het vaderlandse recht en toont aan dat Lodewijk, zoveel als mogelijk was, de Nederlandse gewoonten en gebruiken respecteerde. Het nieuwe wetboek werd in 1809 ingevoerd. Een jaar later, na het vertrek van Lodewijk Napoleon, werd het rechtboek vervangen door Napoleons Code Pénal, maar het keerde na de val van Napoleon Bonaparte grotendeels terug in 1814. Veel veranderingen van Lodewijk bleken verbeteringen en bleven ook nadat het Huis van Oranje de Nederlandse troon besteeg van waarde.
Cultuur
Lodewijk Napoleon had veel belangstelling voor de Nederlandse cultuur. Centralisatie van de staatszorg voor kunsten en wetenschap was een prioriteit. Onder zijn leiding kwamen nationale culturele instanties tot stand die nu tot de belangrijkste van Nederland behoren. Hij nam het initiatief voor de oprichting van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en het Koninklijk Museum (Rijksmuseum) in Amsterdam. Hij liet alle overheidsarchieven naar Den Haag brengen en installeerde daar het Algemeen Rijksarchief. In 1808 werd het Koninklijk Instituut van Wetenschappen opgericht. Ook informeerde hij in Parijs naar mogelijkheden om de Nederlandse toneelwereld te verbeteren. Om het publiek de gelegenheid te geven om kennis te maken met een goede komedie, haalde hij een groep acteurs van de Comédie Française naar ons land. Zo konden de toneelliefhebbers in Den Haag en Amsterdam voorstellingen van Molière bewonderen.
Latere jaren
De hofhouding van Lodewijk Napoleon bestond vooral uit Nederlanders. De Fransen die zijn broer uit Parijs stuurde zag hij terecht als spionnen. Ook in latere jaren toen hij in Duitsland en Italië woonde, ontving hij nog geregeld vrienden uit Nederland. Zij vergaten hem niet.
Lodewijk keerde nog een keer terug in een poging om Huis Welgelegen in Haarlem terug te krijgen. Deze poging mislukte echter. Lodewijk overleefde bijna alle Bonapartes en overleed in juni 1846 te Livorno.
Slavenhandel van de WIC
Geschiedenis van de slavernij
Slavernij is in onze tijd gelukkig bijna uitgebannen. Vroeger was het echter heel gewoon om mensen te verkopen en te kopen. Slaven werden niet betaald en moesten voor hun eigenaar allerlei klusjes opknappen. Vaak kregen ze slecht te eten en moesten ze zwaar werk verrichten op plantages. De boer gebruikte de slaven als machines, die moesten zaaien en oogsten.
Reeds in oude beschavingen kwamen slaven voor. In Egypte werkten ze bijvoorbeeld met duizenden aan de bouw van de piramides. Ook de Grieken en de Romeinen maakten gebruik van de onvrijwillige diensten van slaven. In de middeleeuwen kende men in Nederland geen slavernij. Wel bestond het lijfeigenschap, dat in sommige opzichten op slavernij leek.
Nieuwe wereld
Na de ontdekking van Amerika vestigden de Spanjaarden en Portugezen zich in Zuid- en Midden-Amerika. Zij gebruikten slaven in goud- en zilvermijnen en later ook op de suikerplantages. De Spanjaarden en Portugezen zette eerst krijgsgevangenen aan het werk, maar kwamen al snel mensen te kort. Daarom begon men in de zestiende eeuw mensen uit Afrika te kopen, die moesten werken in de nieuwe wereld. Aan deze handel wilden ook de Nederlanders geld verdienen. De Nederlanders verenigden hiervoor hun krachten in de West-Indische Compagnie (WIC).
West-Indische Compagnie
De West-Indische Compagnie (1621-1791) was de tegenhanger van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Terwijl de VOC zich richtte op de handel met Azië kreeg de WIC het alleenrecht voor de handel tussen Afrika en Amerika. Net als bij de VOC werden aandelen uitgegeven en werkten de belangrijkste handelscentra in Nederland, van Zeeland tot Friesland, samen in de West-Indische Compagnie. De compagnie werd niet speciaal opgericht voor de slavenhandel, maar deze activiteit vormde samen met goud, belastingen en kaapvaart wel de belangrijkste inkomstenbron.
Driehoekshandel
Slavendrijver De slavenhandel van de WIC was een zogenaamde driehoekshandel. De schepen voeren met handelswaar naar Afrika, kochten daar slaven en voeren vanuit Zuid-Amerika en het Caribische gebied met goederen, meestal suiker, weer naar Nederland.
De slavenhandel bracht grote financiële risico's met zich mee. Om de prijs per slaaf hoog te houden zorgde het bestuur van de compagnie voor een geregelde aanvoer. De handelsfirma waakte er voor dat de schepen niet tegelijkertijd zouden aankomen. Hierdoor bleef de prijs hoog en werd voortijdige sterfte van de slavenvoorraad aan boord en in de handelscentra vermeden.
Slavenschip
Voor de slavenhandel huurde de WIC schepen. Meestal waren alleen de kapitein en de andere officieren uit Nederland afkomstig. Voor het overige personeel werd doorgaans gezocht buiten Nederland, want niemand vond het prettig om op een slavenschip te werken.
De reis van Afrika naar Amerika duurde gemiddeld 81 dagen, maar voor er vertrokken kon worden moest het schip eerst vol zijn. Een slavenschip bracht meestal vier- tot vijfhonderd slaven naar Amerika. Het was niet ongebruikelijk dat een schip honderd dagen langs de Afrikaanse kust voer om op verschillende plaatsen slaven in te nemen. Hoe langer de reis duurde des te groter was de sterftekans. Om de sterfte onder de slaven te beperken kreeg de kapitein een bonus voor elke slaaf die levend in de koloniën werd afgeleverd.
Nederlands aandeel in slavenhandel
De Nederlandse slavenhandel kwam op een laat tijdstip op, zeker als we dit vergelijken met het Portugese, Franse en Engelse aandeel in deze handel. Bovendien domineerde de WIC slechts korte tijd de slavenhandel. Tussen 1636 en 1648 bezat de WIC belangrijke gebieden in Brazilië en had het vanaf 1641 ook de slavenstations in Angola in bezit. Ook in de tweede helft van de zeventiende eeuw verdiende de compagnie korte tijd uitstekend aan de handel in slaven. In deze periode had WIC tevens het alleenrecht voor de slavenhandel op de Spaanse gebieden in Amerika.
Het Nederlandse aandeel in de Atlantische slavenhandel bedroeg ongeveer vijf procent. Volgens de historici hebben de Nederlanders 550.000 slaven vanuit Afrika naar de koloniën in Amerika getransporteerd. De helft hiervan kwam voor rekening van de West-Indische Compagnie.
Vereniging Nederland en België
Slag bij Waterloo
De Slag bij Waterloo was de genadeklap voor Napoleon. Bij zijn terugkeer in Parijs werd Napoleon tot aftreden gedwongen en verbannen naar het eiland Sint Helena, waar hij zes jaar later overleed. Na de nederlaag van Napoleon kwamen de overwinnaars bij elkaar, want dit was het juiste moment om nieuwe grenzen te trekken in Europa. Engeland, Oostenrijk en Pruisen wilden verhinderen dat Frankrijk een gevaar voor de buurlanden kon vormen.
Tot 1795, toen Napoleon de Zuidelijke Nederlanden bezette en deze provincies als Franse departementen aan Frankrijk toevoegde, werd het gebied dat wij nu als België kennen bestuurd door de Habsburgers uit Oostenrijk. In juni 1814 werd besloten dit gebied toe te voegen aan Nederland. Hierdoor zou aan de noordgrens van Frankrijk een sterke staat ontstaan, die de aspiraties van Frankrijk om de grens in noordelijke richting op te schuiven zou temperen. Dat deze samengevoegde volken weinig met elkaar gemeen hadden, deed niet ter zake en interesseerde niemand, want uiteindelijk ging het hen om herstel van het machtsevenwicht in Europa. Dit besluit werd in juni vastgelegd in de Acht Artikelen van Londen. Een maand later werd dit besluit door de Nederlandse koning Willem I aanvaard en op 21 september 1815 legde de koning in Brussel de grondwettelijke eed af als koning van de Nederlanden.
Verzet tegen grondwet
Koning Willem I Voor Willem I deze eed in Brussel kon afleggen moest er nog wel het een en ander geregeld worden. Het grootste struikelblok was de vaststelling van de grondwet. Koning Willem I was een liberale vorst. Hij vond de scheiding van staat en kerk belangrijk en zaagde hiermee aan de poten van de katholieke stoel. Bovendien vond hij dat de grondwet door de volksvertegenwoordigers aanvaard zou moeten worden.
De katholieken hadden onder de Habsburgers veel macht en zagen dat door de nieuwe grondwet voor hen geen politieke rol meer was weggelegd. De bezwaren uit de katholieke hoek lieten niet lang op zich wachten. De katholieke wereld in de Zuidelijke Nederlanden werd verscheurd door twee stromingen. De liberaal-katholieken stonden achter de ver doorgedreven scheiding van kerk en staat, zoals die was voorzien in de nieuwe grondwet. De conservatieven waren faliekant tegen. Het grootste verzet kwam uit Gent, waar bisschop De Broglie de katholieken opriep niet alleen tegen het wetsontwerp te stemmen, maar de gelovigen ook verbood een openbare functie te aanvaarden, indien hiervoor een eed op de door hem verfoeide grondwet nodig was.
Referendum voor nieuwe grondwet
Willem I was door adviseurs gewaarschuwd om geen moderne fratsen uit te halen en de grondwet gewoon aan de bevolking op te leggen. Koning Willem I vond dit echter uit de tijd en koos voor een referendum onder de stemgerechtigde notabelen in de Zuidelijke Nederlanden. De oproep van bisschop De Broglie had succes. In de zuidelijke provincies werd het voorstel met 796 tegen 527 stemmen verworpen. Bovendien waren bijna driehonderd stemmers niet eens komen opdagen.
Na dit referendum telde koning Willem I de koppen opnieuw: de onthouders hadden geen bezwaar, anders hadden zij wel de moeite genomen om van hun stemrecht gebruik te maken. Deze onthoudingen konden dus zonder bezwaar bij de voorstanders worden opgeteld, redeneerde Willem I. Bovendien hadden ruim honderd stemmers uitdrukkelijk op godsdienstige motieven tegen gestemd. Aangezien de koning vond dat deze zeker met nieuwe voorstellen tevreden gesteld zouden kunnen worden, werden deze stemmen ook alvast bij de voorstanders geteld. Door deze creatieve rekenmethode werd de grondwet met 933 tegen 670 aangenomen.
Door dit gekonkel bleef de grondwet van 1815 uiteraard zeer omstreden in de Zuidelijke Nederlanden.
Kroning Willem I
Op 16 maart 1815 proclameerde Willem I zichzelf in Nederland tot koning van de Nederlanden, die nu zeventien provincies telde, en groothertog van Luxemburg. De belangrijkste noviteit in de nieuwe grondwet was een splitsing van de Staten-Generaal in twee Kamers: de leden van de Eerste Kamer werden door de koning aangewezen, de Tweede Kamer zou worden gekozen door Provinciale Staten. In het gebied dat zestien jaar later België zou gaan heten werd Willem I op 21 september 1815 als koning ingehuldigd.
Vanaf het begin moesten de bewoners in de katholieke Zuidelijke provincies niets hebben van de 'krenterige Hollander'. Een goede samensmelting van de noordelijke en de zuidelijke provincies verliep uitermate stroef. Na vijftien jaar brak in augustus 1830 een opstand uit in Brussel. De opstand verspreidde zich snel over alle zuidelijke provincies: in oktober 1830 werd de onafhankelijkheid van België uitgeroepen. De Nederlanden vielen definitief uit elkaar.
Franse revolutie
Aan het einde van de achttiende eeuw begon in Frankrijk het besef te groeien, dat het toch eigenlijk vreemd was, dat de koning zo'n grote macht had en het gewone volk niets te vertellen had. De ontevredenheid van de Franse burgers liep hoog op in 1789. De staatsgevangenis, de Bastille, werd door het volk bestormd en de opgesloten gevangenen werden bevrijd. Zoals het schilderij van Jean-Pierre Louis Laurent Houel laat zien, ging het er niet zachtzinnig aan toe.
De Franse revolutie maakte een eind aan de regeringsperiode van Lodewijk XVI. Op 21 januari 1793 werd de laatste koning van Frankrijk onthoofd. Zijn vrouw Marie Antoinette zou later dat jaar hetzelfde lot ondergaan. Frankrijk werd een republiek. Een groot deel van de Franse adel stierf onder de guillotine. In 1797 kwam Napoleon in Frankrijk aan de macht. Hij wilde de macht van Frankrijk uitbreiden en veranderde Europa in een slachtveld.
De Verlichting
Voltaire Al vele jaren voor de Franse Revolutie hadden grote Franse denkers als Voltaire, Montesquieu en Rousseau vraagtekens gezet bij het bestaan van de alleenheerschappij van de Franse koning. In 1748 publiceerde Montesquieu zijn idee van de splitsing van de macht in drie delen: de uitvoerende, de wetgevende en de rechtsprekende macht. Rousseau publiceerde in 1762 zijn "Contrat social" waarin hij voorstelde dat het volk vrij moest zijn en de macht niet aan de koning zou moeten overdragen, maar deze zelf zou moeten behouden.
Ook de ontwikkelingen in Noord-Amerika, waar de nieuwe staten een staatsvorm kregen, waarbij de leiders werden gekozen, maakten grote indruk in Frankrijk en de rest van Europa. Vanaf 1789 ontstonden her en der in Europa opstanden, waarbij het volk aangaf niet met de huidige machtsverdeling te willen doorgaan.
In Frankrijk ging het economisch slecht. Het leger, de koloniale gebieden en de kostbare hofhouding leidden tot grote overheidstekorten. Bovendien was corruptie binnen het staatsbestel eerder regel dan uitzondering. De ontevredenheid en spanning onder het volk groeiden gestaag. Meer en meer raakten de arbeiders en boeren in materiële nood.
De revolutie
Robespierre Het verloop van de revolutie kan in vier onderdelen worden gesplitst. In de eerste fase werd door de zogenaamde derde stand, die de helft van de stemmen in het parlement bezat, de Nationale Vergadering bijeengeroepen (1789). De koning wilde echter de adel blijven beschermen, waarop de bestorming van de Bastille volgde. In de tweede fase, in de zomer van 1791, werd de koning gevangen genomen. Tijdens de derde fase vonden velen de dood onder de guillotine. Een waar schrikbewind van revolutionairen maakte in de tijd die volgde een einde aan het leven van 50.000 mensen. De vierde fase begon met de terechtstelling van Robespierre in 1794 en de herinrichting van het bestuur. Leden uit de gegoede burgerij verwierven belangrijke posities in de politiek en het maatschappelijke leven. De Franse burger had intussen een afkeer tegen geweld ontwikkeld en kreeg weer oog voor de zaken van alle dag. De levensstandaard moest worden verhoogd.
Guillotine
Zoals gezegd vonden 50.000 Fransen de dood onder de guillotine. De guillotine werd door de revolutionairen gezien als een humaan middel om een executie in het openbaar te voltrekken.
De guillotine of valbijl werd in de jaren van de revolutie uitgevonden door de geneesheer Joseph-Ignace Guillotin (1738-1814). Eigenlijk was de guillotine geen nieuwe uitvinding, maar een verbetering van bestaande ideeën met valbijlen. Guillotin verbeterde de valbijl door het valmes van een schuine schede te voorzien. In 1792 werd de guillotine bij wet het voorgeschreven middel om de doodstraf uit te voeren.
Napoleon Bonaparte
Keizer Napoleon De Franse Revolutie eindigde toen de generaal Napoleon Bonaparte (1769-1821) in 1799 als consul aan de macht kwam. Napoleon stelde een regering samen die orde op zaken ging stellen. In de eerste regeringsjaren sloot Napoleon vrede met Oostenrijk en Rusland. Door deze verdragen kreeg hij veel aanzien bij de burgers van Frankrijk. Al snel wilde Napoleon echter meer macht en paste hij de grondwet aan. Hij rekte de benoemingsperiode als consul van tien jaar op tot voor het leven en liet zich vervolgens in 1804 in de Notre-Dame in Parijs tot keizer van Frankrijk uitroepen. Napoleon was in een dictator met weliswaar grote talenten veranderd. Napoleon voerde talloze bestuurlijke vernieuwingen door, waardoor in Frankrijk een doeltreffend bestuur ontstond. Hij was ook een bekwame wetgever. Hij liet zich hierbij voortreffelijk adviseren door juristen als Cambacérès. Uiteindelijk deden zijn aspiraties om heerser van Europa te worden hem de das om. De rol van Napoleon raakte uitgespeeld na zijn verlies in de Slag bij Waterloo. Hij werd verbannen naar Sint Helena, waar hij in mei 1821 overleed.
Herdenking
Sinds 1880 herinnert de nationale feestdag van Frankrijk op 14 juli aan twee belangrijke momenten uit de Franse Revolutie. Op 14 juli 1789 werd de Bastille door het volk bestormd. Een jaar later werd op deze dag op de Champ-de-Mars in Parijs een feest van verzoening gevierd, waarbij de eenheid van Frankrijk centraal stond.
De staatsvorm en de grondwet van Frankrijk kregen veel navolging in veel landen, zoals de Verenigde Staten van Amerika.
Nova Zembla
Overwintering op Nova Zembla
De overwintering van Willem Barentsz met zijn bemanning in het Behouden Huis op Nova Zembla behoort tot de beroemdste verhalen uit de Nederlandse geschiedenis. De zeelieden waren in 1596 met een zeilschip uit Amsterdam vertrokken voor hun zoektocht naar de noordelijke doorvaart naar Azië. Toen het schip vast raakte in het ijs ten noorden van het huidige Rusland bij Nova Zembla, bouwde Willem Barentsz met zijn bemanning een hut, het Behouden Huis. Een van de overwinteraars, Gerrit de Veer, schreef na zijn behouden terugkomst een boek over hun belevenissen. Op zijn verhaal is bijna alle kennis over het avontuur van de overwintering op Nova Zembla gebaseerd. Dankzij zijn verhaal, dat al snel na verschijning een bestseller werd, werd de barre reis naar Nova Zembla een vast ankerpunt in onze vaderlandse geschiedenis.
Noordelijke route
Willem Barentsz, Jacob van Heemskerck, Gerrit de Veer en de andere bemanningsleden waren geen poolonderzoekers. Zij voeren in opdracht van Hollandse handelaren. Deze zeelieden wilden via de poolzee naar het noordelijke deel van de Stille Oceaan varen en zo de handelsgebieden van Azië bereiken. Men dacht dat een reis via de noordelijke route gezonder zou zijn voor de bemanning. Tijdens de reizen van de schepen die via Kaap de Goede Hoop naar Azië voeren, raakten de opvarenden uitgeput door de hitte en eisten besmettelijke ziektes vele slachtoffers. Daarnaast waren er nog een aantal redenen om op zoek te gaan naar een andere route. Als Azië bereikt kon worden via het noorden, zouden de schepen de vijandelijke Spaanse en Portugese schepen ontlopen. Bovendien dacht men dat de reisduur bekort zou worden.
Eerste expeditie
De eerste zoektocht naar de noordelijke route naar Azië werd geïnitialiseerd door de invloedrijke handelaar Balthasar de Moucheron. Hij had reeds een kantoor in Archangel en zijn schepen voeren regelmatig naar het Witte Zee-gebied. Toen hij zijn plannen aan de autoriteiten presenteerde, waren die onmiddellijk zo enthousiast, dat zij het initiatief van Balthasar de Moucheron overnamen. De Moucheron bleef als medefinancier bij de uitvoering van de plannen betrokken. In juni 1594 verlieten de vier schepen van de eerste expeditie, onder het opperbevel van Cornelis Cornelisz Nay, de rede van Texel. Ze vonden een eilandje, dat ze Stateneiland noemden en voeren daarna verder naar het noordoosten. De zee was helemaal ijsvrij. Ze keerden terug naar Nederland in de overtuiging dat de route naar Azië gevonden was.
Tweede expeditie
De handelaren in Amsterdam en de andere handelssteden in Nederland waren verheugd en enthousiast. Onmiddellijk begon men met de samenstelling van een tweede reis. Men was er zo zeker van dat de weg naar China was gevonden, dat een volwaardige handelsexpeditie werd georganiseerd. De schepen vertrokken eind juni 1595. Het werd een moeizame reis, waarin veel mis ging. Er bleek veel meer ijs te liggen dan het jaar ervoor. Bevelhebber Nay gaf na enkele maanden op en gaf opdracht om naar de thuishaven te varen. De animo om een nieuwe reis te bekostigen was verdwenen. Daarom loofden de Staten-Generaal een hoge beloning uit voor degenen die er alsnog in zou slagen om de noordelijke doorvaart te vinden.
Derde expeditie
Willem Barentsz en een aantal mannen die de tweede reis hadden meegemaakt wilden het nog wel een keer proberen. Voor deze reis werden twee schepen uitgerust. Het ene schip stond onder bevel van Jan Cornelisz Rijp en het tweede schip stond onder leiding van Jacob van Heemskerck. Willem Barentsz was de stuurman van het schip van Jacob van Heemskerck. De schepen vertrokken in mei 1596.
Al snel kregen Jan Cornelisz Rijp en Willem Barentsz onenigheid over de te volgen route. Bij Bereneiland gingen de schepen uit elkaar. Rijp probeerde een noordelijke route en Barentsz zeilde noordoost. Nadat Rijp in het ijs strandde heeft hij nog geprobeerd om Barentsz en Van Heemskerck achterna te zeilen, maar dit mislukte. In het najaar van 1596 was Jan Cornelisz Rijp weer terug in Nederland.
Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck kregen na het vertrek van Bereneiland al vrij snel de westkust van Nova Zembla in zicht. Met moeite passeerden zij de noordpunt. Het ijs bleek zo ondoordringbaar dat ze niet verder konden varen. Terug konden ze ook niet meer. Het schip zat in de val en dreef naar de kust van Nova Zembla, waar het vastvroor in het ijs.
Behouden Huis op Nova Zembla
Vossenvallen bij het Behouden Huis Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck stelden vast dat ze deze winter niet meer bij Nova Zembla vandaan zouden komen. Het schip bood onvoldoende bescherming tegen de strenge vorst. De zeelieden besloten een hut te bouwen waar de bemanning zou overwinteren. Dit huis kreeg de naam Behouden Huis. Voor de bouw van het huis en voor verwarming gebruikten de zeemannen boomresten die via de grote rivieren in Rusland en de zee door de stroming naar Nova Zembla waren gebracht.
Het Behouden Huis werd onder leiding van de scheepstimmerlieden op Noorse wijze gebouwd. Het zag er uit als een blokhut. De wanden werden uit boomstammen opgebouwd, de rest van het huis bestond uit planken die van het schip kwamen. Een ton zonder bodem diende als schoorsteen.
Hoewel de mannen enigszins beschut waren tegen strenge vorst, werd er veel kou geleden. Op de binnenwanden van het huis stond soms een ijslaag van enkele centimeters. Alleen rond het vuur vond men enige warmte.
Terugreis
Half mei werd begonnen met de voorbereidingen voor de terugreis. Hiervoor werden twee boten getimmerd, maar het werk vlotte uiterst moeizaam. De mannen waren erg verzwakt, sommigen vertoonden tekenen van scheurbuik. Ook Willem Barentsz was ernstig ziek. Op 13 juni 1597 waren ze klaar voor vertrek.
Willem Barentsz overleed een week na het vertrek van Nova Zembla. Uiteindelijk bereikten twaalf man, waaronder Jacob van Heemskerck en Gerrit de Veer, eind augustus de Russische nederzetting Kildin. Bij Kola, vlakbij Kildin, lagen op dat moment drie Nederlandse schepen. De overwinteraars konden hun ogen niet geloven, toen ze zagen dat een van hen Jan Cornelisz Rijp was. Rijp nam de avonturiers mee naar Maassluis, vanwaar ze via Den Haag naar Amsterdam reisden.
Waerachtighe beschryvnghe van Nova Zembla
Vechten met een beer Na terugkomst beschreef Gerrit de Veer zijn belevenissen in "Waerachtighe beschryvnghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort". Het boek verscheen in 1598 bij de Amsterdamse uitgever Cornelis Claesz en werd direct een bestseller. In 2004 verscheen bij Athenaeum - Polak & Van Gennep een voor ons leesbare bewerking van de uitgave van Gerrit de Veer onder de titel "Nova Zembla: de tochten van Willem Barentsz en de overwintering in het Behouden Huis" in een bewerking van Vibeke Roeper en Diederik Wildeman.